Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal bescheißen

Vertaal bescheißen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. bescheißen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor bescheißen (Duits) in het Engels

bescheißen:

bescheißen werkwoord (bescheiße, bescheißt, beschiß, beschißt, beschissen)

  1. bescheißen (betrügen; beschwindeln; prellen; )
    to deceive; to trick; to spoof; to swindle
    • deceive werkwoord (deceives, deceived, deceiving)
    • trick werkwoord (tricks, tricked, tricking)
    • spoof werkwoord (spoofs, spoofed, spoofing)
    • swindle werkwoord (swindles, swindled, swindling)
  2. bescheißen (foppen; verarschen; irreführen; )
    to fool; to tease; to vex; to badger; to swindle; to trick; to hoax; to hoodwink
    • fool werkwoord (fools, fooled, fooling)
    • tease werkwoord (teases, teased, teasing)
    • vex werkwoord (vexes, vexed, vexing)
    • badger werkwoord (badgers, badgered, badgering)
    • swindle werkwoord (swindles, swindled, swindling)
    • trick werkwoord (tricks, tricked, tricking)
    • hoax werkwoord (hoaxes, hoaxed, hoaxing)
    • hoodwink werkwoord (hoodwinks, hoodwinked, hoodwinking)
  3. bescheißen (beschwindeln; betrügen; prellen; )
    to spoof; to trick; to gull; to cheat
    • spoof werkwoord (spoofs, spoofed, spoofing)
    • trick werkwoord (tricks, tricked, tricking)
    • gull werkwoord (gulls, gulled, gulling)
    • cheat werkwoord (cheats, cheated, cheating)

Conjugations for bescheißen:

Präsens
  1. bescheiße
  2. bescheißt
  3. bescheißt
  4. bescheißen
  5. bescheißt
  6. bescheißen
Imperfekt
  1. beschiß
  2. beschißt
  3. beschiß
  4. beschißen
  5. beschißt
  6. beschißen
Perfekt
  1. habe beschissen
  2. hast beschissen
  3. hat beschissen
  4. haben beschissen
  5. habt beschissen
  6. haben beschissen
1. Konjunktiv [1]
  1. bescheiße
  2. bescheißest
  3. bescheiße
  4. bescheißen
  5. bescheißet
  6. bescheißen
2. Konjunktiv
  1. beschisse
  2. beschissest
  3. beschisse
  4. beschissen
  5. beschisset
  6. beschissen
Futur 1
  1. werde bescheißen
  2. wirst bescheißen
  3. wird bescheißen
  4. werden bescheißen
  5. werdet bescheißen
  6. werden bescheißen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bescheißen
  2. würdest bescheißen
  3. würde bescheißen
  4. würden bescheißen
  5. würdet bescheißen
  6. würden bescheißen
Diverses
  1. bescheiß!
  2. bescheißt!
  3. bescheißen Sie!
  5. beschissen
  6. bescheißend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bescheißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
badger Dachs
cheat Betrüger; Chantage; Erpressung; Hochstapler; Preller; Schwindler
fool Armleuchter; Depp; Dumme; Dummkopf; Dussel; Einfaltspinsel; Esel; Geck; Geisteskranke; Gimpel; Gänschen; Hanswurst; Hofnarr; Hohlkopf; Idiot; Irre; Irrsinnige; Narr; Quatschkopf; Schaf; Schafskopf; Schafsköpfe; Schalk; Schussel; Schwachkopf; Schwachsinnige; Spaßvogel; Strohkopf; Stümper; Tor; Trottel; Tröttel; Tölpel; Unbedeutende; Verrückte; Wahnsinnige; dummer August
gull Möwe; Seemöwe
hoax Hoax
swindle Bauernfängerei; Betrug; Betrügerei; Fälschung; Gaukelei; Hehlerei; Hereinlegung; Hintergehung; Irreführung; Schwindel; Schwindelei; Schwindeln; Unterschlagung; Veruntreuung
trick Ausflug; Behendigkeit; Dreistigkeit; Flausen; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Kniff; Kunstgriff; Lauer; List; Manöver; Pfiffigkeit; Scherz; Schlauheit; Schäkerei; Spazierfahrt; Spaß; Spaßen; Spitzfindigkeit; Spritzfahrt; Späßchen; Streich; Tour; Trick; Ulk; Witzigkeit
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
badger aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; einschüchtern; eitern; entgegenarbeiten; entgegenwirken; ermuntern; erwecken; etwas auf dem Herzen haben; etwas im Magen liegen; foppen; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; hindern; hintertreiben; imMagenliegen; provozieren; reizen; schikanieren; sich eklig benehmen; stimulieren; streiten; terrorisieren; tyrannisieren; veranlassen; verarschen; vergraulen; verladen; verursachen; weg ekeln; wettern; zanken
cheat ausnehmen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; hintergehen; prellen; verladen; übervorteilen begaunern; bemogeln; beschummeln; beschwindeln; betrügen; hereinlegen; neppen; prellen; verarschen; übertölpeln; übervorteilen
deceive begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; hintergehen; hinters Licht führen; prellen; übervorteilen aufhängen; beschwindeln; erzählen; hereinlegen; hinters Licht führen; irreführen; schummeln; täuschen; verarschen; vormachen
fool aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen aufhängen; beschwindeln; betrügen; erzählen; foppen; vormachen; zum Narren halten; zum besten haben
gull ausnehmen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; hintergehen; prellen; verladen; übervorteilen
hoax aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen
hoodwink aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen beschwindeln; hereinlegen; verarschen
spoof ausnehmen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; hintergehen; hinters Licht führen; prellen; verladen; übervorteilen spoofen
swindle aufziehen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; foppen; hintergehen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; prellen; verarschen; übervorteilen begaunern; bemogeln; beschummeln; beschwindeln; betrügen; hereinlegen; neppen; prellen; verarschen; übervorteilen
tease aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; entlocken; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
trick aufziehen; ausnehmen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; foppen; hintergehen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; prellen; verarschen; verladen; übervorteilen beschwindeln; betrügen
vex aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern

Synoniemen voor "bescheißen":


Wiktionary: bescheißen

bescheißen
verb
  1. umgangssprachlich, derb, sehr informell: betrügen
Cross Translation:
FromToVia
• bescheißen → fuck ↔ enculer — Tromper







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0471 seconde
Page rendered in 1.0 seconds