Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor bemogeln (Duits) in het Engels
bemogeln:
-
bemogeln (beschwindeln; übertölpeln)
-
bemogeln (beschummeln; betrügen; prellen; beschwindeln; übervorteilen; neppen; begaunern)
-
bemogeln (betrügen; bescheißen; beschwindeln; prellen; hintergehen; übervorteilen; beschummeln; begaunern; hinters Licht führen)
-
bemogeln (beschwindeln; betrügen; prellen; beschummeln; verladen; ausnehmen; bescheißen; hintergehen; übervorteilen; begaunern)
Conjugations for bemogeln:
Präsens
- bemogele
- bemogelst
- bemogelt
- bemogelen
- bemogelt
- bemogelen
Imperfekt
- bemogelte
- bemogeltest
- bemogelte
- bemogelten
- bemogeltet
- bemogelten
Perfekt
- habe bemogelt
- hast bemogelt
- hat bemogelt
- haben bemogelt
- habt bemogelt
- haben bemogelt
1. Konjunktiv [1]
- bemogele
- bemogelest
- bemogele
- bemogelen
- bemogelet
- bemogelen
2. Konjunktiv
- bemogelte
- bemogeltest
- bemogelte
- bemogelten
- bemogeltet
- bemogelten
Futur 1
- werde bemogeln
- wirst bemogeln
- wird bemogeln
- werden bemogeln
- werdet bemogeln
- werden bemogeln
1. Konjunktiv [2]
- würde bemogeln
- würdest bemogeln
- würde bemogeln
- würden bemogeln
- würdet bemogeln
- würden bemogeln
Diverses
- bemogel!
- bemogelt!
- bemogelen Sie!
- bemogelt
- bemogelend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor bemogeln:
Synoniemen voor "bemogeln":
Computer vertaling door derden: