Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal ausschimpfen

Vertaal ausschimpfen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ausschimpfen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor ausschimpfen (Duits) in het Engels

ausschimpfen:

ausschimpfen werkwoord (schimpfe aus, schimpfst aus, schimpft aus, schimpfte aus, schimpftet aus, ausgeschimpft)

  1. ausschimpfen (schimpfen; schelten; beschimpfen; wettern)
    call someone names
  2. ausschimpfen (beschimpfen)
    to abuse
    – use foul or abusive language towards 1
    • abuse werkwoord (abuses, abused, abusing)
      • The actress abused the policeman who gave her a parking ticket1
    to taunt; to call names; to scoff at; to jeer at
    • taunt werkwoord (taunts, taunted, taunting)
    • call names werkwoord (calls names, called names, calling names)
    • scoff at werkwoord (scoffs at, scoffed at, scoffing at)
    • jeer at werkwoord (jeers at, jeered at, jeering at)
  3. ausschimpfen (johlen; schreien; toben; )
    boo; to roar; to howl
    • boo werkwoord
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
    • howl werkwoord (howls, howled, howling)
  4. ausschimpfen (meckern; schelten; schimpfen; beschimpfen; wettern)
    to grumble; to bawl
    • grumble werkwoord (grumbles, grumbled, grumbling)
    • bawl werkwoord (bawls, bawled, bawling)

Conjugations for ausschimpfen:

Präsens
  1. schimpfe aus
  2. schimpfst aus
  3. schimpft aus
  4. schimpfen aus
  5. schimpft aus
  6. schimpfen aus
Imperfekt
  1. schimpfte aus
  2. schimpftest aus
  3. schimpfte aus
  4. schimpften aus
  5. schimpftet aus
  6. schimpften aus
Perfekt
  1. habe ausgeschimpft
  2. hast ausgeschimpft
  3. hat ausgeschimpft
  4. haben ausgeschimpft
  5. habt ausgeschimpft
  6. haben ausgeschimpft
1. Konjunktiv [1]
  1. schimpfe aus
  2. schimpfest aus
  3. schimpfe aus
  4. schimpfen aus
  5. schimpfet aus
  6. schimpfen aus
2. Konjunktiv
  1. schimpfte aus
  2. schimpftest aus
  3. schimpfte aus
  4. schimpften aus
  5. schimpftet aus
  6. schimpften aus
Futur 1
  1. werde ausschimpfen
  2. wirst ausschimpfen
  3. wird ausschimpfen
  4. werden ausschimpfen
  5. werdet ausschimpfen
  6. werden ausschimpfen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ausschimpfen
  2. würdest ausschimpfen
  3. würde ausschimpfen
  4. würden ausschimpfen
  5. würdet ausschimpfen
  6. würden ausschimpfen
Diverses
  1. schimpf aus!
  2. schimpft aus!
  3. schimpfen Sie aus!
  5. ausgeschimpft
  6. ausschimpfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ausschimpfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abuse Missbrauch; Mißbrauch; Schädigung; Schändung; Smähen; unmäßiger Gebrauch
roar Aufruhr; Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Krach; Radau; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult
taunt Anschnauzer; Geschimpfe; Spott
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abuse ausschimpfen; beschimpfen beschimpen; lästern; misbrauchen; schelten; schimpfen auf; spotten; verhöhnen; verleumden; verspotten; verächtlich oder hönisch reden von
bawl ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern anschnauzen; anschreien; ausfahren; brüllen; donnern; ferkeln; lärmen; poltern; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten
boo ausschimpfen; brüllen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
call names ausschimpfen; beschimpfen beschimpen
call someone names ausschimpfen; beschimpfen; schelten; schimpfen; wettern
grumble ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; nörgeln; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; schwätzen; sich wehren; spucken; stottern; summen; surren; über etwas meckern
howl ausschimpfen; brüllen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben
jeer at ausschimpfen; beschimpfen beschimpen
roar ausschimpfen; brüllen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
scoff at ausschimpfen; beschimpfen auslachen; lächerlich machen; spotten; verhöhnen; verspotten
taunt ausschimpfen; beschimpfen auslachen; beschimpen; beschimpfen; lächerlich machen; spotten; verhöhnen; verspotten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boo buh

Synoniemen voor "ausschimpfen":


Wiktionary: ausschimpfen

ausschimpfen
verb
  1. chide vehemently
  2. to criticise harshly; to reprove
  3. To speak badly of
  4. to rebuke, often in a harsh way







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0271 seconde
Page rendered in 1.0 seconds