Uhr in het Engels vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

Uhr:
- hour; watch; wristwatch; pocket watch; clock; clockwork; system clock
Wiktionary:
- Uhr → hours, o'clock, clock, watch, ticker, hour
- Uhr → clock, time piece, o'clock, o’clock, grandfather clock

Duits

Uitgebreide vertaling voor Uhr (Duits) in het Engels

die Uhr (Zeitraum; Zeitabschnitt; Abschnitt)
the hour
- hour [the ~] zelfstandig naamwoord
die Uhr
the watch
- watch [the ~] zelfstandig naamwoord
die Uhr (Armbanduhr)
the wristwatch; the clock; the clockwork
- wristwatch [the ~] zelfstandig naamwoord
- clock [the ~] zelfstandig naamwoord
- clockwork [the ~] zelfstandig naamwoord
the pocket watch
– a watch that is carried in a small watch pocket ¹
- pocket watch [the ~] zelfstandig naamwoord
die Uhr (Systemuhr)
the clock; the system clock
– The electronic circuit in a computer that generates a steady stream of timing pulses--the digital signals that synchronize every operation. The system clock signal is precisely set by a quartz crystal, typically at a specific frequency between 1 and 50 megahertz. The clock rate of a computer is one of the prime determinants of its overall processing speed, and it can go as high as the other components of the computer allow. ²
- clock [the ~] zelfstandig naamwoord
- system clock [the ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
clock	Armbanduhr; Systemuhr; Uhr	Fahrpreisanzeiger; Gehwerk; Taxameter; Uhrwerk; Wanduhr
clockwork	Armbanduhr; Uhr	Gehwerk; Uhrwerk
hour	Abschnitt; Uhr; Zeitabschnitt; Zeitraum
pocket watch	Armbanduhr; Uhr
system clock	Systemuhr; Uhr
watch	Uhr	Beaufsichtigung; Bewachung; Kontrolle; Posten; Wache; Wache haben; Überwachungselement
wristwatch	Armbanduhr; Uhr
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
clock		die Zeit stoppen; stoppen
watch		Aufmerksamkeit schenken; achtgeben; anblicken; anschauen; ansehen; auf Streifegehen; aufpassen; ausmachen; beachten; beaufsichtigen; begucken; belauern; beobachten; besehen; besichtigen; betrachten; bewachen; beäugen; gaffen; gucken; heimlich beobachten; hinblicken; hüten; inspizieren; observieren; patrouillieren; schauen; sehen; sich anschauen; sich ansehen; sich hüten vor; streifen; vorsichtig sein; wahrnehmen; zugucken; zusehen; überwachen

Uhr

noun

Zusatz zur (offiziellen) Zeitangabe, zur Frage nach dem Zeitpunkt; siehe auch: Verzeichnis:Deutsch/Uhrzeit
- Uhr → hours; o'clock
Instrument zur Messung der Zeit, Chronometer
- Uhr → clock; watch; ticker

Uhr

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Uhr	→ clock; time piece	↔ uurwerk — een mechaniek dat de tijd bijhoudt of aangeeft
• Uhr	→ o'clock	↔ uur — tijdstip, ogenblik
• Uhr	→ o’clock	↔ heure — Heures écoulées depuis minuit ou midi
• Uhr	→ clock	↔ horloge — horloge
• Uhr	→ grandfather clock	↔ pendule — horloge d’appartement dont le mouvement régulariser par un pendule.