Name in het Engels vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

Name:
- name; fame; reputation; respectability; distinction; rank; standing; renown
Wiktionary:
- Name → name
- Name → reputation, name, appellation, denomination

Duits

Uitgebreide vertaling voor Name (Duits) in het Engels

der Name (Reputation; Schrei; Ruf; Ehre)
the name; the fame; the reputation; the respectability
- name [the ~] zelfstandig naamwoord
- fame [the ~] zelfstandig naamwoord
- reputation [the ~] zelfstandig naamwoord
- respectability [the ~] zelfstandig naamwoord
der Name (Ehre; Ruf)
the distinction; the reputation; the rank; the standing; the renown
- distinction [the ~] zelfstandig naamwoord
- reputation [the ~] zelfstandig naamwoord
- rank [the ~] zelfstandig naamwoord
- standing [the ~] zelfstandig naamwoord
- renown [the ~] zelfstandig naamwoord
der Name
the name
– A meaningful shorthand that makes it easier to understand the purpose of a cell reference, constant, formula, or table, each of which may be difficult to comprehend at first glance. ¹
- name [the ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
distinction	Ehre; Name; Ruf	Vornehmheit; Würde
fame	Ehre; Name; Reputation; Ruf; Schrei	Bekanntheit; Beliebtheit; Berühmdheit; Berühmtheit; Popularität; Ruhm
name	Ehre; Name; Reputation; Ruf; Schrei	Aufstellung; Ausdruck; Bekanntheit; Bezeichnung; Ernennung; Handelszeichen; Markenzeichen; Prädikat; Titel; Zeichen
rank	Ehre; Name; Ruf	Grad; Kette; Leine; Linie; Rang; Rangfolge; Rangordnung; Reihe; Schlange; Serie; Titel; Zeile
renown	Ehre; Name; Ruf	Beliebtheit; Popularität; Ruhm
reputation	Ehre; Name; Reputation; Ruf; Schrei	Bekanntheit
respectability	Ehre; Name; Reputation; Ruf; Schrei	Ansehen; Anstand; Anständigkeit; Ehrfurcht gebietend; Eleganz; Feierlichkeit; Höflichkeit; Prestige; Schicklichkeit; Sittlichkeit; Sittsamkeit
standing	Ehre; Name; Ruf
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
name		aufführen; aufzählen; benennen; ernennen; nennen; taufen
rank		ausrichten; einen Rang zuweisen; einteilen; in Reih und Glied aufstellen; klassifizieren; priorisieren
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
rank		betrübt; eingehend; einschneidend; elend; empörend; freudlos; furchtbar; fürchterlich; grauenerregend; grausam; grob; gräßlich; himmelschreiend; infam; ranzig; schaudererregend; schauderhaft; skandalös
standing		aufrecht; gerade; stehend; stillstehend

Name

noun

der Ruf, das Ansehen, das Image; ein Titel, ein Rang, ein Stand
- Name → name
eine eingliedrige oder mehrgliedrige, aus einem oder mehreren Worten bestehende Bezeichnung, eine zugeordnete Information, die der Identifizierung und Individualisierung dient, ein Eigenname für
- Name → name

Name

noun

reputation
- name → Name; Ruf
word or phrase indicating a particular person, place, class or thing
- name → Name

Cross Translation:

From	To	Via
• Name	→ reputation	↔ naam — bekendheid, reputatie
• Name	→ name	↔ naam — kort stukje tekst dat een persoon, instelling of object bijna identiek kan benoemen
• Name	→ name; appellation; denomination	↔ nom — linguistique\|fr mot permettant de nommer un être ou une chose. Un nom peut être un nom commun ou un nom propre.