Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal Gift

Vertaal Gift van Duits naar Engels

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

Gift:
- poison; toxin; venom; virus; donation
Wiktionary:
- Gift → present, gift, toxin, poison, venom
- Gift → poison, present, gift, donation, venom

Duits

Uitgebreide vertaling voor Gift (Duits) in het Engels

Gift:

Gift [das ~] zelfstandig naamwoord

Gift (Toxin)
the poison; the toxin; the venom; the virus
- poison [the ~] zelfstandig naamwoord
- toxin [the ~] zelfstandig naamwoord
- venom [the ~] zelfstandig naamwoord
- virus [the ~] zelfstandig naamwoord
Gift (Donation; Geschenk; Spende; Schenkung; Geldgeschenk; Stiftung; Gabe; Geldspende; Zuwendung; Gefälligkeit)
the donation
- donation [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Gift:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
donation	Donation; Gabe; Gefälligkeit; Geldgeschenk; Geldspende; Geschenk; Gift; Schenkung; Spende; Stiftung; Zuwendung	Spende
poison	Gift; Toxin
toxin	Gift; Toxin	Leichengift
venom	Gift; Toxin
virus	Gift; Toxin	Ansteckungsstoff; Virus
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
poison		anstecken; infizieren; vergiften; verseuchen

Synoniemen voor "Gift":

Giftstoff; Toxikum; Stoff; Substanz

Wiktionary: Gift

Gift

noun

veraltet: Geschenk
- Gift → present; gift
gesundheitsschädliche oder potentiell tödliche Substanz
- Gift → toxin; poison
-
- Gift → venom

Gift

noun

substance harmful to a living organism
- poison → Gift; Giftstoff
poison carried by animal
- venom → Gift

Cross Translation:

From	To	Via
• Gift	→ poison	↔ vergif — iets dat levende wezens schaadt
• Gift	→ poison	↔ gif — een substantie die in kleine hoeveelheden schadelijk of dodelijk is
• Gift	→ present; gift; donation	↔ cadeau — présent, objet que l’on offrir à quelqu’un sans rien attendre en retour, dans l'intention de le surprendre ou de lui être agréable.
• Gift	→ poison	↔ poison — substance qui, introduire dans l’organisme, altérer ou même détruire les fonctions vitales.
• Gift	→ venom; poison	↔ venin — poison produit, chez certains animaux, par sécrétion, et qui, introduire dans le sang d’un autre animal ou d’un homme par une morsure ou une piqûre, amène de graves désordres et même la mort.