Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Gereiztheit:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Gereiztheit (Duits) in het Engels

Gereiztheit:

Gereiztheit [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Gereiztheit (Nervosität)
    the nervousness; the tension
  2. die Gereiztheit (Spannung)
    the tense situation
  3. die Gereiztheit (Unmut; Irritation; Verstimmung; )
    the irritability; the irritation; the pique

Vertaal Matrix voor Gereiztheit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
irritability Arger; Erregbarkeit; Gereiztheit; Irritation; Reizbarkeit; Unmut; Unwille; Verdrießlichkeit; Verdruß; Verdrüsse; Verstimmung; Ärger; Ärgernis Empfindlichkeit; Erregbarkeit; Reizbarkeit; Stachlichkeit; Zimperlichkeit; Überempfindlichkeit
irritation Arger; Erregbarkeit; Gereiztheit; Irritation; Reizbarkeit; Unmut; Unwille; Verdrießlichkeit; Verdruß; Verdrüsse; Verstimmung; Ärger; Ärgernis Ergernis; Ergernisse; Grämlichkeit; Irritation; Störung; Verdrießlichkeit; Ärger; Ärgernis
nervousness Gereiztheit; Nervosität Aufregung; Nervösheit; Unruhe
pique Arger; Erregbarkeit; Gereiztheit; Irritation; Reizbarkeit; Unmut; Unwille; Verdrießlichkeit; Verdruß; Verdrüsse; Verstimmung; Ärger; Ärgernis Empfindlichkeit; Erregbarkeit; Nachtragendheit; Reizbarkeit; Ressentiment; Stachlichkeit; Unmut; Verstimmung; Verärgerung; Ärger
tense situation Gereiztheit; Spannung
tension Gereiztheit; Nervosität Anspannung; Spannung

Synoniemen voor "Gereiztheit":


Wiktionary: Gereiztheit

Gereiztheit
noun
  1. tendency to be of a certain type of mood