Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Fang:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fang (Duits) in het Engels

Fang:

Fang [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Fang
    the brake
    • brake [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Fang (Abfang)
    the interception; the catch

Vertaal Matrix voor Fang:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brake Fang Bremse
catch Abfang; Fang Beute; Riegel; Schnappschloß; Schnappverschluß; Türriegel
interception Abfang; Fang
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brake abbremsen; bremsen; stoppen
catch abfangen; anfassen; anpacken; auffangen; auftragen; begreifen; bestricken; charmieren; davontragen; eingreifen; einpacken; einschlagen; einwickeln; erbeuten; erfassen; ergreifen; erhaschen; ernähren; ertappen; erwischen; etwas bekommen; fangen; fassen; fesseln; festgreifen; festhalten; festnehmen; füttern; grabbeln; grapschen; greifen; hervorholen; klemmen; krallen; kriegen; packen; schnappen; speisen; unverlangt bekommen; verhaften; verpflegen; verwickeln; wegkappern; wickeln; zugreifen; überlisten

Synoniemen voor "Fang":

  • Fischzug
  • Diebesbeute; Diebesgut; Hehlerware; Raubgut; Sore; vom Laster gefallen; vom LKW gefallen

Wiktionary: Fang

Fang
noun
  1. Jägersprache, nur im Plural: Klauen oder Krallenfuß von Greifvogel
  2. Jägersprache, nur im Plural: Fangwerkzeuge von Raubtieren, insbesondere Reißzahn
  3. übertragen: Ausbeute, Erfolg
  4. erbeutetes Gut, besonders auf die Tierjagd bezogen
Fang
noun
  1. an amount of something taken
  2. that which is captured or caught (jump)
  3. the act of catching a ball (jump)
  4. a find, in particular a boyfriend/girlfriend (jump)
  5. act of capturing

Cross Translation:
FromToVia
Fang fishing pêche — Recherche, quête