Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fachwerk (Duits) in het Engels

Fachwerk:

Fachwerk [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Fachwerk (Fachwerkkonstruktion)
    the professional job
  2. Fachwerk
    the lattice construction
  3. Fachwerk (Fachmannschaft; fachmännische Können; Handwerk; Facharbeit)
    the craftsmanship
    – skill in an occupation or trade 1
    the expertise
    – skillfulness by virtue of possessing special knowledge 1
    the skilled labour
    the skill
    – an ability that has been acquired by training 1
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Fachwerk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
craftsmanship Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können
expertise Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können Fachkenntnis; Fachwissen; Gelehrtheit; Kenntnis; Sachkenntnis; Sachkunde; Sachverstand; Wissen; fachmännischeKönnen
lattice construction Fachwerk
professional job Fachwerk; Fachwerkkonstruktion
skill Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können Ausflug; Behendigkeit; Erfahrung; Fertigkeit; Fähigkeit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Geübtheit; Kenntnisse; Kniff; Kunst; Kunstgriff; Können; Könnerschaft; Praxis; Qualifikation; Routine; Sachkenntnis; Sachkunde; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen; fachmännischeKönnen
skilled labour Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können

Synoniemen voor "Fachwerk":

  • Gefach; Holzgerüst; Hölzernes Gefüge; Ständerfachwerk; architektonischer Stil; Bauweise

Wiktionary: Fachwerk

Fachwerk
noun
  1. Architektur: das Rahmenwerk eines Fachwerkbaus
Fachwerk
noun
  1. the arrangement of support beams that represent a buildings general shape and size

Computer vertaling door derden: