Besitz in het Engels vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

Besitz:
- assets; balance; possessions; property; possession; belonging; household effects; ownership
- Ownership
Wiktionary:
- Besitz → possession, property, ownership, tenure

Duits

Uitgebreide vertaling voor Besitz (Duits) in het Engels

der Besitz (Guthaben; Kredit; Habe; Besitztum; Eigentum; Ersparnis)
the assets; the balance; the possessions; the property
- assets [the ~] zelfstandig naamwoord
- balance [the ~] zelfstandig naamwoord
- possessions [the ~] zelfstandig naamwoord
- property [the ~] zelfstandig naamwoord
der Besitz (Eigentum; Besitztum)
the possession; the belonging
- possession [the ~] zelfstandig naamwoord
- belonging [the ~] zelfstandig naamwoord
der Besitz (Mobiliar; Hausrat; Inventar; Eigentum; Bestand; Habe; Besitztum; Hausmobiliar)
the household effects
- household effects [the ~] zelfstandig naamwoord
der Besitz
the ownership
– The way a company or business is owned by the people who run it. ¹
- ownership [the ~] zelfstandig naamwoord

Besitz
the Ownership
– A field which appears in the 'Company Information' section of the default 'Account' form. ¹
- Ownership [the ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Ownership	Besitz
assets	Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit	Besitztum; Eigentum; Recht
balance	Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit	Ausgeglichenheit; Ausgleichung; Balance; Bilanz; Brückenwaage; Gleichgewicht; Gleichgewichtzustand; Harmonie; Kontensaldo; Kontosaldo; Kontostand; Saldo; Stadtwaage; Waage; Zusammenklang; Überschuß
belonging	Besitz; Besitztum; Eigentum
household effects	Besitz; Besitztum; Bestand; Eigentum; Habe; Hausmobiliar; Hausrat; Inventar; Mobiliar
ownership	Besitz	Besitztum; Eigentum; Eigentum an Gütern; Recht; Rechtstitel
possession	Besitz; Besitztum; Eigentum	Besitztum; Eigentum; Recht
possessions	Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit
property	Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit	Besitztum; Charaktereigenschaft; Charakteristik; Eigenschaft; Eigentum; Recht
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
balance		ausbalancieren; balancieren
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
belonging		hingehorend; stammend

Besitz

noun

Besitz

noun