Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Apfel:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Apfel (Duits) in het Engels

Apfel:

Apfel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Apfel
    the eating apple; the desert apple; the apple

Vertaal Matrix voor Apfel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apple Apfel Appell; Berufung; Kochapfel; Musapfel; Äpfel
desert apple Apfel
eating apple Apfel

Synoniemen voor "Apfel":

  • Apfelfrucht; Kernobst; Sammelbalgfrucht

Wiktionary: Apfel

Apfel
noun
  1. Kurzform: Apfelbaum
  2. rundliche Frucht des Apfelbaums mit Schale, Fruchtfleisch und Kerngehäuse
Apfel
noun
  1. fruit

Cross Translation:
FromToVia
Apfel apple pomme — Fruit