Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal Anschwellung

Vertaal Anschwellung van Duits naar Engels

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

Anschwellung:
- arising; swelling; rising; growing; increasing; expanding; emerging
Wiktionary:
- Anschwellung → swelling
- Anschwellung → bulge, bump, hump, swelling, knob, knot, protuberance, lump, gnarl, dent

Duits

Uitgebreide vertaling voor Anschwellung (Duits) in het Engels

Anschwellung:

Anschwellung [die ~] zelfstandig naamwoord

die Anschwellung (Ausdehnung)
the arising; the swelling; the rising; the growing; the increasing; the expanding; the emerging
- arising [the ~] zelfstandig naamwoord
- swelling [the ~] zelfstandig naamwoord
- rising [the ~] zelfstandig naamwoord
- growing [the ~] zelfstandig naamwoord
- increasing [the ~] zelfstandig naamwoord
- expanding [the ~] zelfstandig naamwoord
- emerging [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Anschwellung:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
arising	Anschwellung; Ausdehnung
emerging	Anschwellung; Ausdehnung
expanding	Anschwellung; Ausdehnung
growing	Anschwellung; Ausdehnung	Anbau; Anbauen; Anbauten; Anpflanzen; Anpflanzung; Fortpflanzung; Zucht; Züchte; Züchten; Züchtung
increasing	Anschwellung; Ausdehnung
rising	Anschwellung; Ausdehnung	Abheben; Anschwellen; Ansteigen; Anwachsen; Aufgehen; Emporkommen; Hinaufkommen; Schwellen; Sich erheben; Steigen
swelling	Anschwellung; Ausdehnung	Aufgedunsenheit; Aufgeschwollenheit; Beule; Blase; Buckel; Geschwulst; Höcker; Schwellen; Schwellung; Verletzung; Verwundung; Wulst
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
growing		anbauend; erzeugend; in zunehmendem Maße; mehr und mehr; wachsend; zunehmend
increasing		ansteigend; aufgehend; in zunehmendem Maße; mehr und mehr; steigend; zunehmend
rising		ansteigend; aufgehend; steigend

Wiktionary: Anschwellung

Anschwellung

noun

the state of being swollen
- swelling → Anschwellen; Anschwellung

Cross Translation:

From	To	Via
• Anschwellung	→ bulge; bump; hump; swelling; knob; knot; protuberance; lump; gnarl; dent	↔ bosse — enflure, tumeur sur une région osseuse, causer par un choc ou une contusion.