Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: vereinigt

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: vereinigt

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. vereinigen:
  2. verunreinigen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor vereinigt (Duits) in het Engels

vereinigen:

vereinigen werkwoord (vereinige, vereinigst, vereinigt, vereinigte, vereinigtet, vereinigt)

  1. vereinigen (zusammenfügen; kombinieren; vereinen; )
    to merge; to combine; to join together; to unite; to connect; to link; to bridge
    • merge werkwoord (merges, merge, merging)
    • combine werkwoord (combines, combined, combining)
    • join together werkwoord (joins together, joined together, joining together)
    • unite werkwoord (unites, united, uniting)
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • link werkwoord (links, linked, linking)
    • bridge werkwoord (bridges, bridged, bridging)
  2. vereinigen (zusammenfügen; koppeln; verbinden; )
    to connect; to link; to couple; to combine; to unite
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • link werkwoord (links, linked, linking)
    • couple werkwoord (couples, coupled, coupling)
    • combine werkwoord (combines, combined, combining)
    • unite werkwoord (unites, united, uniting)
  3. vereinigen (zusammenkommen; treffen; begegnen; zusammentreffen; tagen)
    enjoin; to join; to come together
    • enjoin werkwoord
    • join werkwoord (joins, joined, joining)
    • come together werkwoord (comes together, came together, coming together)
  4. vereinigen
    to unite
    – To combine two or more shapes or paths to result in a single compound path that represents all of the area that was covered by the individual shapes and paths. If the resulting path is not a solid shape (for example, if there are holes), you can release the compound path, which results in a path object being created for each contiguous edge. 1
    • unite werkwoord (unites, united, uniting)

Conjugations for vereinigen:

Präsens
  1. vereinige
  2. vereinigst
  3. vereinigt
  4. vereinigen
  5. vereinigt
  6. vereinigen
Imperfekt
  1. vereinigte
  2. vereinigtest
  3. vereinigte
  4. vereinigten
  5. vereinigtet
  6. vereinigten
Perfekt
  1. habe vereinigt
  2. hast vereinigt
  3. hat vereinigt
  4. haben vereinigt
  5. habt vereinigt
  6. haben vereinigt
1. Konjunktiv [1]
  1. vereinige
  2. vereinigest
  3. vereinige
  4. vereinigen
  5. vereiniget
  6. vereinigen
2. Konjunktiv
  1. vereinigte
  2. vereinigtest
  3. vereinigte
  4. vereinigten
  5. vereinigtet
  6. vereinigten
Futur 1
  1. werde vereinigen
  2. wirst vereinigen
  3. wird vereinigen
  4. werden vereinigen
  5. werdet vereinigen
  6. werden vereinigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vereinigen
  2. würdest vereinigen
  3. würde vereinigen
  4. würden vereinigen
  5. würdet vereinigen
  6. würden vereinigen
Diverses
  1. vereinig!
  2. vereinigt!
  3. vereinigen Sie!
  5. vereinigt
  6. vereinigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vereinigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bridge Brücke; Brückenbauwerk; Kommandobrücke; Netzwerkbrücke
combine Mähdrescher
couple Liebespaar; Paar; zwei Personen die zusammen gehören
join Join; Verknüpfung; anfügen
link Anschluß; Band; Beziehung; Binde; Bindeglied; Bindung; Bündnis; Einheitlichkeit; Gemeinschaft; Glied; Kettenglied; Konnex; Konnexion; Linienverbindung; Link; OLE/DDE-Verknüpfung; Verband; Verbindung; Verbindungsglied; Verbunden sein; Verknüpfung; Vertrag; Zusammenhang
merge Fusion; Verschmelzung; Zusammenführung; Zusammenschluß; Zusammenschmelzung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bridge aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen verbinden; überbrücken
combine aneinanderreihen; fügen; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderreihen; gruppieren; ketten; kombinieren; koppeln; vereinen; verketten; zusammenbringen; zusammenfügen; zusammenlegen
come together begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen versammeln; zusammenkommen
connect aneinanderreihen; fügen; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen an einander befestigen; anbinden; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anhaken; anheften; anhängen; anknöpfen; ankoppeln; ankuppeln; anschalten; anschließen; befestigen; beglaubigen; beziehen; durchstellen; einschalten; festhaken; festheften; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; haken; heften; inBeziehungbringen; ineinandergreifen; ineinanderschließen; ketten; knoten; koppeln; kuppeln; verbinden; verketten; verknoten; weiterleiten; zusammenfügen
couple aneinanderreihen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderkuppeln; anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; bumsen; ficken; haken; koppeln; kuppeln; vögeln; zusammenfügen
enjoin begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen
join begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen aneinanderreihen; anfügen; anschließen; bei einander bringen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; beitreten; bündeln; dazukommen; den Mund verbieten; einordnen; erpressen; festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; ketten; knebeln; kombinieren; konzentrieren; koppeln; ködern; mit der Schlinge fangen; miterleben; mitmachen; mittun; replizieren; schnüren; schweißen; sich fügen; teilhaben; teilnehmen; verketten; verknüpfen; verschweißen; zufügen; zugeben; zulegen; zusammenbringen; zusammenfügen; zusammenlegen; zusammenschweißen
join together aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen
link aneinanderreihen; fügen; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen Link; aneinanderkuppeln; anschließen; verbinden; verknüpfen; zusammenfügen
merge aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen Hand in Hand gehen; kompilieren; sich verbinden; sich verknüpfen; verschmelzen; zerschmelzen; zusammenfließen; zusammenfügen; zusammenführen; zusammengehen; zusammenlegen; zusammenschmelzen
unite aneinanderreihen; fügen; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderreihen; anschließen; bei einander bringen; beifügen; bündeln; kombinieren; konzentrieren; koppeln; zusammenballen; zusammenbringen; zusammenfügen; zusammenlegen; zusammenströmen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
join auch

Synoniemen voor "vereinigen":


Wiktionary: vereinigen

vereinigen
verb
  1. Zu einer Gesamtheit führen
vereinigen
verb
  1. to combine more than one item into one; to put together
  2. To combine into a single unit; to group together or join
  3. fuse into a single entity
  4. to form from different elements
  5. to join into a single mass
  6. cause to become one
Cross Translation:
FromToVia
• vereinigen → join; unite; amalgamate; unify; assemble; combine; couple; connect ↔ accoupler — joindre deux choses ensemble.
• vereinigen → join; assemble; link together; link up; put together; build; compose; construct; draught; combine; connect; unite; add; append ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.

verunreinigen:

verunreinigen werkwoord (verunreinige, verunreinigst, verunreinigt, verunreinigte, verunreinigtet, vereinigt)

  1. verunreinigen (verschmutzen; beschmutzen)
    to pollute; to blemish; to soil
    • pollute werkwoord (pollutes, polluted, polluting)
    • blemish werkwoord (blemishes, blemished, blemishing)
    • soil werkwoord (soils, soiled, soiling)
  2. verunreinigen (manschen; beschmutzen; schweinigeln; )
    to spill; to mess; slop
    • spill werkwoord (spills, spilled, spilling)
    • mess werkwoord (messes, messed, messing)
    • slop werkwoord
  3. verunreinigen (beschmutzen; flecken; versauen; )
    to soil; foul; to dirty; to make dirty
    • soil werkwoord (soils, soiled, soiling)
    • foul werkwoord
    • dirty werkwoord (dirties, dirtied, dirtying)
    • make dirty werkwoord (makes dirty, made dirty, making dirty)
  4. verunreinigen (verschmutzen; versauen; beschmutzen; schmutzen; einschmieren)
    to soil; to pollute; to dirty; to blemish; to make dirty
    • soil werkwoord (soils, soiled, soiling)
    • pollute werkwoord (pollutes, polluted, polluting)
    • dirty werkwoord (dirties, dirtied, dirtying)
    • blemish werkwoord (blemishes, blemished, blemishing)
    • make dirty werkwoord (makes dirty, made dirty, making dirty)

Conjugations for verunreinigen:

Präsens
  1. verunreinige
  2. verunreinigst
  3. verunreinigt
  4. verunreinigen
  5. verunreinigt
  6. verunreinigen
Imperfekt
  1. verunreinigte
  2. verunreinigtest
  3. verunreinigte
  4. verunreinigten
  5. verunreinigtet
  6. verunreinigten
Perfekt
  1. habe vereinigt
  2. hast vereinigt
  3. hat vereinigt
  4. haben vereinigt
  5. habt vereinigt
  6. haben vereinigt
1. Konjunktiv [1]
  1. verunreinige
  2. verunreinigest
  3. verunreinige
  4. verunreinigen
  5. verunreiniget
  6. verunreinigen
2. Konjunktiv
  1. verunreinigte
  2. verunreinigtest
  3. verunreinigte
  4. verunreinigten
  5. verunreinigtet
  6. verunreinigten
Futur 1
  1. werde verunreinigen
  2. wirst verunreinigen
  3. wird verunreinigen
  4. werden verunreinigen
  5. werdet verunreinigen
  6. werden verunreinigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verunreinigen
  2. würdest verunreinigen
  3. würde verunreinigen
  4. würden verunreinigen
  5. würdet verunreinigen
  6. würden verunreinigen
Diverses
  1. verunreinig!
  2. verunreinigt!
  3. verunreinigen Sie!
  5. vereinigt
  6. vereinigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verunreinigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dirty Dreck; Dreckigkeit; Fettigkeit; Sauerei; Schlüpfrigkeit; Schmierigkeit; Schmutz; Schmutzigkeit; Schweinerei
mess Anhäufung; Aufhäufung; Bauernfängerei; Betrug; Betrügerei; Chaos; Durcheinander; Fälschung; Geschmier; Geschmiere; Gesudel; Getue; Gewirr; Kram; Krempel; Mühe; Nepp; Pfuscherei; Pfuschwerk; Plunder; Rommel; Rummel; Sammelsurium; Sauerei; Sauwirtschaft; Schererei; Scherereien; Schiebung; Schmiererei; Schutthaufen; Schweinerei; Schwindel; Schwindelei; Sudelei; Trara; Trümmerhaufen; Umstände; Unordnung; Verwirrung; Verworrenheit; Verwüstung; Wirbel; Wirrwarr; viel Mühe
soil Boden; Grund; Humus; Kompost; Teil des Staates
spill Leck; Leckage; undichte Stelle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blemish beschmutzen; einschmieren; schmutzen; versauen; verschmutzen; verunreinigen beeinträchtigen; benachteiligen; beschmutzen; beschädigen; kränken; leicht schmutzig werden
dirty beschmutzen; einschmieren; flecken; kleksen; schmutzen; sudeln; versauen; verschmutzen; verunreinigen
foul beschmutzen; flecken; kleksen; schmutzen; sudeln; versauen; verunreinigen
make dirty beschmutzen; einschmieren; flecken; kleksen; schmutzen; sudeln; versauen; verschmutzen; verunreinigen
mess beflecken; beklecksen; beschmieren; beschmutzen; kleckern; manschen; panschen; schmieren; schweinigeln; verschmutzen; verunreinigen abtropfen; auslecken; durchsickern; fummeln; herauströpfeln; laufen; pfuschen; sickern; stümpern; triefen; tropfen; tröpfeln; verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertun
pollute beschmutzen; einschmieren; schmutzen; versauen; verschmutzen; verunreinigen
slop beflecken; beklecksen; beschmieren; beschmutzen; kleckern; manschen; panschen; schmieren; schweinigeln; verschmutzen; verunreinigen verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertun
soil beschmutzen; einschmieren; flecken; kleksen; schmutzen; sudeln; versauen; verschmutzen; verunreinigen beschmieren; besudeln
spill beflecken; beklecksen; beschmieren; beschmutzen; kleckern; manschen; panschen; schmieren; schweinigeln; verschmutzen; verunreinigen verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertun
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dirty abgestanden; abscheuerregend; abscheulich; anstößig; ekelerregend; ekelhaft; eklig; faul; fettig; fleckig; grindig; nicht stubenrein; ranzig; scheußlich; schlüpfrig; schmierig; schmuddelig; schmutzig; schmutziggrau; schweinisch; stinkend; stinkig; unflätig; ungenau; unkeusch; unlauter; unrein; unsauber; unzüchtig; verderbt; verdorben; verfault; vergammelt; widerlich; widerwärtig
foul demonisch; diabolisch; heimtückisch; hinterfotzig; hinterhältig; hinterlistig; satanisch; teuflisch
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
foul falsch spielen

Synoniemen voor "verunreinigen":


Wiktionary: verunreinigen

verunreinigen
verb
  1. to make impure or dirty
Cross Translation:
FromToVia
• verunreinigen → pollute ↔ vervuilen — bezoedelen met verontreinigingen
• verunreinigen → pollute ↔ verontreinigen — ergens schadelijke en stoffen en vuiligheden inbrengen


Wiktionary: vereinigt

vereinigt
adjective
  1. joined into a single entity







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0748 seconde
Page rendered in 1.0 seconds