Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: springen

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: springen

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. springen:
  2. Springen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor springen (Duits) in het Engels

springen:

springen werkwoord (springe, springst, springt, sprang, spranget, gesprungen)

  1. springen (einen Sprung machen; hinunterspringen; hinabspringen)
    to jump; to leap; make a little jump
  2. springen (aufspringen)
    hop up; leap up; to jump up; to jump
    • hop up werkwoord
    • leap up werkwoord
    • jump up werkwoord (jumps up, jumped up, jumping up)
    • jump werkwoord (jumps, jumped, jumping)
  3. springen (schnelllaufen; rennen; laufen; )
    to run
    – the act of running; traveling on foot at a fast pace 1
    • run werkwoord (runs, ran, running)
      • he broke into a run1
      • his daily run keeps him fit1
    to sprint; to race
    • sprint werkwoord (sprints, sprinted, sprinting)
    • race werkwoord (races, raced, racing)
  4. springen (explodieren; bersten; zerspringen)
    to blow up; to explode; to blow to pieces
    • blow up werkwoord (blows up, blowing up)
    • explode werkwoord (explodes, exploded, exploding)
    • blow to pieces werkwoord (blows to pieces, blowing to pieces)
  5. springen (hüpfen)
    to hop
    • hop werkwoord (hops, hopped, hopping)
  6. springen (einspringen; hineinspringen; einhelfen)
    leap into; to jump into; dive into
  7. springen (zerspringen)
    to crack into pieces
    • crack into pieces werkwoord (cracks into pieces, cracked into pieces, cracking into pieces)
  8. springen (überspringen; hinüberspringen; herüberspringen)
    to jump over
    • jump over werkwoord (jumps over, jumped over, jumping over)
  9. springen (eilen; jagen; laufen; )
    to hurry; to get a move on; to rush; to hasten
    • hurry werkwoord (hurries, hurried, hurrying)
    • get a move on werkwoord (gets a move on, got a move on, getting a move on)
    • rush werkwoord (rushs, rushed, rushing)
    • hasten werkwoord (hastens, hastened, hastening)

Conjugations for springen:

Präsens
  1. springe
  2. springst
  3. springt
  4. springen
  5. springt
  6. springen
Imperfekt
  1. sprang
  2. sprangst
  3. sprang
  4. sprangen
  5. spranget
  6. sprangen
Perfekt
  1. bin gesprungen
  2. bist gesprungen
  3. ist gesprungen
  4. sind gesprungen
  5. seid gesprungen
  6. sind gesprungen
1. Konjunktiv [1]
  1. springe
  2. springest
  3. springe
  4. springen
  5. springet
  6. springen
2. Konjunktiv
  1. spränge
  2. sprängest
  3. spränge
  4. sprängen
  5. spränget
  6. sprängen
Futur 1
  1. werde springen
  2. wirst springen
  3. wird springen
  4. werden springen
  5. werdet springen
  6. werden springen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde springen
  2. würdest springen
  3. würde springen
  4. würden springen
  5. würdet springen
  6. würden springen
Diverses
  1. spring!
  2. springt!
  3. springen Sie!
  5. gesprungen
  6. springend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor springen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hop Hop; Hopfen; kleiner Sprung
hurry Dringlichkeit; Eile; Emsigkeit; Gehetz; Hast; Hetze; Raschheit; Schnelligkeit; Tempo; Überstürzung
race Art; Dynastie; Familie; Gattung; Geschlecht; Hardlaufkampf; Rasse; Rennen; Stamm; Stammbuch; Volksstamm; Wettlauf; Wettrennen; kampf; marathon
run Angriff; Ansturm; Anstürmen; Bestürmung; Erstürmung; Hardlaufkampf; Laufmasche; Sturmangriff; Sturmlauf; Stürmen; kampf; marathon
rush Angriff; Ansturm; Anstürmen; Bestürmung; Betrieb; Dringlichkeit; Eile; Emsigkeit; Erstürmung; Feurigkeit; Gedränge; Gedrängtheit; Gehetz; Getreibe; Hast; Hetze; Lebhaftigkeit; Raschheit; Rummel; Schnelligkeit; Sturmangriff; Sturmlauf; Stürmen; Tempo; Temprament; Zulauf; reges Leben; starkeVerkehr; Überbeschäftigung; Überstürzung
sprint Spurt; sprint
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blow to pieces bersten; explodieren; springen; zerspringen
blow up bersten; explodieren; springen; zerspringen andicken; aufbauschen; aufblasen; aufwehen; aufwirbeln; ausbrechen; ausreißen; entfliehen; entkommen; entringen; entrinnen; fliehen; flüchten; freikommen; losbrechen; übertreiben
crack into pieces springen; zerspringen
dive into einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen hereinspringen; hineinspringen
explode bersten; explodieren; springen; zerspringen auflösen; auseinanderplatzen; explodieren; platzen
get a move on eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen
hasten eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen beeilen; beschleunigen; eilen; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; sputen; wetzen
hop hüpfen; springen hinken
hop up aufspringen; springen
hurry eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen Tempo machen; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; sputen; wetzen
jump aufspringen; einen Sprung machen; hinabspringen; hinunterspringen; springen abspringen
jump into einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen hereinspringen; hineinspringen
jump over herüberspringen; hinüberspringen; springen; überspringen hinüberspringen; überspringen
jump up aufspringen; springen aufschnellen; hochschnellen
leap einen Sprung machen; hinabspringen; hinunterspringen; springen
leap into einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen hereinspringen; hineinspringen
leap up aufspringen; springen aufschnellen; hochschnellen
make a little jump einen Sprung machen; hinabspringen; hinunterspringen; springen
race eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen durchfallen; ein Rennen fahren; einRennenfahren; hasten; hetzen; jagen; rasen; rennen; schnell laufen
run eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen Laufmaschen bekommen; administrieren; ausführen; bewirtschaften; fließen; gehen; in Strömen nierderstürzen; ineinander überlaufen; rennen; schnell laufen; sich aufmachen; sich verwischen; strömen; triefen; verschwimmen; verwalten; verwischen
rush eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen anstürmen; beeilen; bestürmen; eilen; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; sputen; stürmen; wetzen
sprint eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen rennen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rush aus Rohr
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
jump Sprung; Steigung

Synoniemen voor "springen":


Wiktionary: springen

springen
  1. hochschnellen und sich ein kurzes Stück durch die Luft bewegen
  2. sich plötzlich ins Blickfeld bewegen
  3. sich mehr oder weniger elegant fallen lassen
  4. veraltet: (Wasser) herausspritzen, emporschießen
  5. von Glas, Eis, Stein usw.: plötzlich Risse (Sprünge) bekommen
springen
verb
  1. to jump
  2. employ a parachute to leave an aircraft or elevated location
  3. cause oneself to leave an elevated location and fall downward
  4. propel oneself rapidly upward such that momentum causes the body to become airborne
  5. to jump to a different location in a program, especially as the result of a conditional statement
  6. to jump or leap
Cross Translation:
FromToVia
• springen → jump ↔ springen — na zich tegen de zwaartekracht afgezet te hebben een korte vrije val door de lucht maken
• springen → jump; leap; spring; skip ↔ sauter — S’élancer en l’air

Springen:

Springen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Springen (Absprung; Hinabspringen; Runterspringen)
    the jumping off; the jumping; the leaping; the jumping down
  2. Springen (Gehüpfe; Hüpfen)
    the jumping; the skipping; the hopping
    • jumping [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skipping [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hopping [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Springen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hopping Gehüpfe; Hüpfen; Springen
jumping Absprung; Gehüpfe; Hinabspringen; Hüpfen; Runterspringen; Springen
jumping down Absprung; Hinabspringen; Runterspringen; Springen
jumping off Absprung; Hinabspringen; Runterspringen; Springen
leaping Absprung; Hinabspringen; Runterspringen; Springen
skipping Gehüpfe; Hüpfen; Springen Seilspringen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jumping springend; sprunghaft
leaping springend; sprunghaft
skipping hüpfend

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van springen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0762 seconde
Page rendered in 1.0 seconds