Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: reizen

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: reizen

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. reizen:
  2. Reizen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor reizen (Duits) in het Engels

reizen:

reizen werkwoord (reize, reizst, reizt, reizte, reiztet, gereizt)

  1. reizen (piesacken; ärgern; triezen; )
    to nag
    • nag werkwoord (nags, nagged, nagging)
  2. reizen (anregen; stimulieren; ermutigen; )
    to drive; to prompt; to urge
    • drive werkwoord (drives, drove, driving)
    • prompt werkwoord (prompts, prompted, prompting)
    • urge werkwoord (urges, urged, urging)
  3. reizen (auf die Nerven gehen; ärgern; irritieren; )
    to annoy; to irritate; cause irritation; to chafe; to vex; to give offence; to anger
    • annoy werkwoord (annoies, annoyed, annoying)
    • irritate werkwoord (irritates, irritated, irritating)
    • cause irritation werkwoord
    • chafe werkwoord (chafes, chafed, chafing)
    • vex werkwoord (vexes, vexed, vexing)
    • give offence werkwoord (gives offence, gave offence, giving offence)
    • anger werkwoord (angers, angered, angering)
  4. reizen (betören; verführen; verzaubern; )
    to fascinate; to enchant; to charm; to delight; to allure
    • fascinate werkwoord (fascinates, fascinated, fascinating)
    • enchant werkwoord (enchants, enchanted, enchanting)
    • charm werkwoord (charms, charmed, charming)
    • delight werkwoord (delights, delighted, delighting)
    • allure werkwoord (allures, allured, alluring)
  5. reizen (prickeln; erregen; aufwinden; )
    to arouse; to excite; to stir up; to stimulate
    • arouse werkwoord (arouses, aroused, arousing)
    • excite werkwoord (excites, excited, exciting)
    • stir up werkwoord (stirs up, stirred up, stirring up)
    • stimulate werkwoord (stimulates, stimulated, stimulating)
  6. reizen (anreizen; herausfordern; herauslocken; )
    to provoke; to give rise to; to badger; to needle; to bait
    • provoke werkwoord (provokes, provoked, provoking)
    • give rise to werkwoord (gives rise to, gave rise to, giving rise to)
    • badger werkwoord (badgers, badgered, badgering)
    • needle werkwoord (needles, needled, needling)
    • bait werkwoord (baits, baited, baiting)
  7. reizen (erfreuen; freuen; verführen; )
    to delight; to gladden; to charm; to brighten; to cheer; to enchant; to ravish; make happy; to fascinate
    • delight werkwoord (delights, delighted, delighting)
    • gladden werkwoord (gladdens, gladdened, gladdening)
    • charm werkwoord (charms, charmed, charming)
    • brighten werkwoord (brightens, brightened, brightening)
    • cheer werkwoord (cheers, cheered, cheering)
    • enchant werkwoord (enchants, enchanted, enchanting)
    • ravish werkwoord (ravishs, ravished, ravishing)
    • make happy werkwoord
    • fascinate werkwoord (fascinates, fascinated, fascinating)

Conjugations for reizen:

Präsens
  1. reize
  2. reizst
  3. reizt
  4. reizen
  5. reizt
  6. reizen
Imperfekt
  1. reizte
  2. reiztest
  3. reizte
  4. reizten
  5. reiztet
  6. reizten
Perfekt
  1. habe gereizt
  2. hast gereizt
  3. hat gereizt
  4. haben gereizt
  5. habt gereizt
  6. haben gereizt
1. Konjunktiv [1]
  1. reize
  2. reizest
  3. reize
  4. reizen
  5. reizet
  6. reizen
2. Konjunktiv
  1. reizte
  2. reiztest
  3. reizte
  4. reizten
  5. reiztet
  6. reizten
Futur 1
  1. werde reizen
  2. wirst reizen
  3. wird reizen
  4. werden reizen
  5. werdet reizen
  6. werden reizen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde reizen
  2. würdest reizen
  3. würde reizen
  4. würden reizen
  5. würdet reizen
  6. würden reizen
Diverses
  1. reiz!
  2. reizt!
  3. reizen Sie!
  5. gereizt
  6. reizend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor reizen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
allure Allüren; Ansicht; Aussehen; Erscheinung; Erscheinungsform; Statur
anger Erbitterung; Gram; Grimm; Raserei; Verärgerung; Wut; Zorn
badger Dachs
bait Aas; Fischfutter; Fischköder; Geschleppe; Köder; Lockmittel; Lockvogel
charm Anmut; Anziehung; Attraktivität; Bezauberung; Charme; Eroberung; Erprobung; Experiment; Grazie; Kategorie; Lieblichkeit; Liebreiz; Prüfung; Reiz; Scharm; Süße; Verführung; Verleitung; Verlockung; Versuchung; Zauber; einnehmendes Wesen
cheer Anspornung; Applaus; Beifall; Ermunterung; Ermutigung; Freudengeschrei; Freudenruf; Freudenschrei; Jubelruf; Ovation; Zuspruch
delight Begeisterung; Enthusiasmus; Entzückung; Freude; Gefallen; Genuß; Glückseligkeit; Lust; Seligkeit; Vergnügen; Wonne
drive Anregung; Anreiz; Antrieb; Antriebskraft; Arbeitsfähigkeit; Arbeitskraft; Arbeitslust; Auffahrt; Ausfahrt; Ausflug; Autofahrt; Diskettenlaufwerk; Einfahrt; Energie; Erkundung; Erkundungsfahrt; Exkurs; Exkursion; Expedition; Fahrt; Feurigkeit; Geschlechtstrieb; Hatz; Hektik; Herüberfahren; Hetzjagd; Impuls; Inbrunst; Kesseltreiben; Kraft; Laufwerk; Lehrausflug; Leidenschaft; Leidenschaftlichkeit; Leistungsfähigkeit; Marsch; Motor; Rampe; Reise; Reiz; Ritt; Schneidigkeit; Schulausflug; Seele; Spannkraft; Spazierfahrt; Spazierritt; Spritzfahrt; Stimulanz; Studienreise; Tatkraft; Tour; Treibjagd; Trieb; Triebkraft; Zufahrtsstraße
nag Ekel; Griesgram; Meckerer; Meckerfritze; Nölpeter; Nölsuse; Nörgler; Quengler
needle Injektionsnadel; Injektionsspritze; Nadel; Spritze
prompt Ansage; Eingabeaufforderung; Gedächtnisstütze; Telefonansage
urge Antrieb; Geilheit; Genußsucht; Geschlechtstrieb; Hingebung; Inbrunst; Leidenschaft; Leidenschaftlichkeit; Lust; Passion; Trieb; Wollust
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
allure anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern Gunst erlangen; Gunst erwerben; bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken
anger auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern hindern; stören; verstimmen
annoy auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern erschüttern; schockieren; stören
arouse anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aktivieren; anregen; aufwachen; beleben; hervorrufen; jemanden zu etwas ermuntern; neubeleben; provuzieren; wachwerden; wecken
badger anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen aufziehen; bescheißen; einschüchtern; eitern; entgegenarbeiten; entgegenwirken; etwas auf dem Herzen haben; etwas im Magen liegen; foppen; hindern; hinters Licht führen; hintertreiben; imMagenliegen; irreführen; neppen; schikanieren; sich eklig benehmen; streiten; terrorisieren; tyrannisieren; verarschen; vergraulen; verladen; weg ekeln; wettern; zanken
bait anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen anspitzen; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufstacheln; aufwiegeln; erbeuten; ernähren; füttern; speisen; verpflegen
brighten beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern aufheitern; aufhellen; aufklären; aufmuntern; erquicken; klären
cause irritation auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern
chafe auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern
charm anlocken; beglücken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern charmieren; einschlagen; einwickeln; wickeln
cheer beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern bejauchzen; bejubeln; feiern; jubeln; komplimentieren; zujauchzen; zujubeln
delight anlocken; beglücken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern
drive ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; auspfählen; einhämmern; einrammen; fahren; fundieren; hetzen; lenken; rammen; reiten; schlagen; steuern
enchant anlocken; beglücken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern faszinieren; fesseln; intrigieren
excite anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aktivieren; anregen; antreiben; beleben; den Hof machen; hervorrufen; neu beleben; neubeleben; reanimieren; wecken
fascinate anlocken; beglücken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern faszinieren; fesseln; intrigieren
give offence auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern erschüttern; schockieren
give rise to anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen erzeugen
gladden beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern aufmuntern; erfreuen; ermuntern; sich freuen
irritate auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen
make happy beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern
nag piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern beanstanden; drängen; durchstoßen; einhämmern; einrammen; eitern; entgegenarbeiten; entgegenwirken; etwas auf dem Herzen haben; etwas im Magen liegen; faseln; flennen; greinen; hindern; hintertreiben; imMagenliegen; jammern; klagen; klonen; leinern; nerven; nörgeln; quaken; reklamieren; schikanieren; sich beschweren; sichekligbenehmen; streiten; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wettern; wimmern; winseln; zanken; zwicken
needle anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen
prompt ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen anregen; antreiben; aufjagen; begeistern; einflüstern; eingeben; einhelfen; forttreiben; inspirieren; nötigen; prophezeien; raten; soufflieren; suggerieren; vorhersagen; vorsagen; vorschlagen; vorsichhertreiben; vorwärtstreiben; zuflüstern; zuraten
provoke anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; entlocken; erzeugen; jemanden zu etwas ermuntern; martern; piesacken; plagen; provuzieren; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
ravish beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern angreifen; anmuten; behexen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; schänden; verführen; verletzen; verzaubern; überfallen
stimulate anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aktivieren; anfeuern; animieren; anregen; anspornen; antreiben; aufjagen; aufmuntern; aufpeitschen; aufreizen; beleben; ermuntern; ermutigen; fördern; hervorrufen; hetzen; jemand motivieren; jemanden zu etwas ermuntern; motivieren; neubeleben; provuzieren; stimulieren; unterstützen; wecken
stir up anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren anblasen; anfachen; anschüren; anspitzen; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufstacheln; aufwiegeln; einen Aufruhr machen; hetzen; schüren
urge ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen andringen; durchsetzen; ermutigen; fördern; jemanden zu etwas ermuntern; mit Nchdruck daran erinnern; provuzieren; stimulieren
vex auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern aufziehen; bescheißen; foppen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; verarschen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
prompt auf der Stelle; direkt; flink; frühzeitig; gelegen; geschwind; hastig; pünktlich; rasch; rechtzeitig; schleunig; schnell; sofortig

Synoniemen voor "reizen":


Wiktionary: reizen

reizen
verb
  1. Medizin: eine entzündungsähnliche Reaktion herbeiführen
  2. provozieren, ärgern
  3. (sexuell) anregen, erregen
  4. Biologie: einen Nervenimpuls auslösen
  5. jemandes Interesse wecken
reizen
verb
  1. to cause or induce displeasure or irritation
  2. transitive: to announce goal
  3. intransitive: to announce goal
  4. to entice
  5. touch (a body part) lightly so as to excite the surface nerves and cause uneasiness, laughter, or spasmodic movements
Cross Translation:
FromToVia
• reizen → provoke ↔ tergen — iemands geduld op de proef stellen door hem te irriteren
• reizen → tease; bait; nag ↔ sarren — iemand voortdurend lastig vallen
• reizen → irritate ↔ irriteren — op onaangename wijze prikkelen
• reizen → charm ↔ bekoren — aantrekkingskracht uitoefenen
• reizen → annoy; irk; irritate; aggravate; exasperate; provoke; excite; incite; rouse; stir up; arouse; set on edge ↔ agacer — affecter d’une irritation nerveuse.
• reizen → stimulate; excite; agitate; rouse ↔ exciter — Animer, encourager.
• reizen → stir up; stir; work up ↔ exciter — Provoquer, causer, faire naître une réaction.
• reizen → bristle; incense; rile; get angry; tousle; excite; agitate; rouse; stir up; exasperate; work up; stir; arouse ↔ hérisser — dresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
• reizen → irritate; excite; incite; provoke; rouse; stimulate; stir up; arouse ↔ irriter — mettre en colère.
• reizen → stimulate; rouse; stir up ↔ stimuler — aiguillonner ; exciter.

Reizen:

Reizen [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Reizen (Stimulansen)
    the 1 stimulants

Vertaal Matrix voor Reizen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
1 stimulants Reizen; Stimulansen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0789 seconde
Page rendered in 1.0 seconds