Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: gebend

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: gebend

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. geben:
  2. Signale geben:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor gebend (Duits) in het Engels

gebend vorm van geben:

geben werkwoord (gebe, gibst, gibt, gab, gabt, gegeben)

  1. geben (spenden; schenken; gießen; )
    to donate; to give
    • donate werkwoord (donates, donated, donating)
    • give werkwoord (gives, gave, giving)
  2. geben (jemandem etwas verabreichen; verabreichen)
    to administer; to pour in
    • administer werkwoord (administers, administered, administering)
    • pour in werkwoord (pours in, poured in, pouring in)
  3. geben (schenken; verschenken; gießen; )
    to grant; to bestow; to give a present; to offer; to give
    • grant werkwoord (grants, granted, granting)
    • bestow werkwoord (bestows, bestowed, bestowing)
    • give a present werkwoord (gives a present, gave a present, giving a present)
    • offer werkwoord (offers, offered, offering)
    • give werkwoord (gives, gave, giving)
  4. geben (verschaffen; zur Verfügung stellen; schaffen; bereitstellen)
    to provide
    – give something useful or necessary to 1
    • provide werkwoord (provides, provided, providing)
      • We provided the room with an electrical heater1
    to supply; to furnish
    • supply werkwoord (supplies, supplied, supplying)
    • furnish werkwoord (furnishes, furnished, furnishing)
  5. geben (hergeben; vergeben; ausgeben; )
    to give away
    • give away werkwoord (gives away, gave away, giving away)
  6. geben (distribuieren; verteilen; überreichen; )
    to distribute; to hand out; to ration
    • distribute werkwoord (distributes, distributed, distributing)
    • hand out werkwoord (hands out, handed out, handing out)
    • ration werkwoord (rations, rationed, rationing)
  7. geben (gewähren; gönnen; erlauben; )
    to allow
    • allow werkwoord (allows, allowed, allowing)
  8. geben (vorbinden; vortun; eintreten; )
    to put on
    • put on werkwoord (puts on, put on, putting on)

Conjugations for geben:

Präsens
  1. gebe
  2. gibst
  3. gibt
  4. geben
  5. gebt
  6. geben
Imperfekt
  1. gab
  2. gabst
  3. gab
  4. gaben
  5. gabt
  6. gaben
Perfekt
  1. habe gegeben
  2. hast gegeben
  3. hat gegeben
  4. haben gegeben
  5. habt gegeben
  6. haben gegeben
1. Konjunktiv [1]
  1. gebe
  2. gebest
  3. gebe
  4. geben
  5. gebet
  6. geben
2. Konjunktiv
  1. gäbe
  2. gäbst
  3. gäbe
  4. gäben
  5. gäbet
  6. gäben
Futur 1
  1. werde geben
  2. wirst geben
  3. wird geben
  4. werden geben
  5. werdet geben
  6. werden geben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde geben
  2. würdest geben
  3. würde geben
  4. würden geben
  5. würdet geben
  6. würden geben
Diverses
  1. gib!
  2. gebt!
  3. geben Sie!
  5. gegeben
  6. gebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor geben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
distribute verteilen
give away Weggeben
grant Ausbildungsförderung; Studienbeihilfe; Studienkasse
offer Anerbieten; Angebot; Ansage; Gebot; Gelegenheitskauf; Offerte; Okkasion; Schnäppchen; Voranschlag; Vorschlag; Überreichung
put on Anstellerei; Ziererei
ration Notration
supply Ablieferung; Anfuhr; Aufgabe; Auslieferung; Beförderung; Besorgung; Bestellung; Einschickung; Einsendung; Lieferung; Maßnahme; Sendung; Versand; Versandung; Versendung; Versorgung; Zufuhr; Zustellung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
administer geben; jemandem etwas verabreichen; verabreichen administrieren; anwenden; benutzen; bewirtschaften; einflößen; eingeben; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verordnen; verwalten; verwenden
allow bewilligen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; vergönnen; zuerkennen ausstellen; austeilen; beipflichten; beistimmen; bekräftigen; bewilligen; dulden; eingehen; eingestehen; einlassen; einlenken; einräumen; einsehen; einweisen; einwilligen; entbinden; entgegenkommen; entschuldigen; erlauben; ewähren; freilassen; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gut heißen; gutheißen; gönnen; hereinlassen; hineinlassen; hinterlassen; lassen; leiden; nachgeben; vergönnen; vorlassen; zugeben; zugestehen; zulassen; zustimmen; zuweisen
bestow donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben
distribute ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen
donate ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken
furnish bereitstellen; geben; schaffen; verschaffen; zur Verfügung stellen abgeben; abliefern; ankleiden; aufputzen; ausliefern; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; bekleiden; besorgen; bestellen; beziehen; bringen; dekorieren; einrichten; einzahlen; herausputzen; ins Haus schicken; liefern; möblieren; polstern; rundbringen; schmücken; zustellen
give ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; donieren; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken; weggeben anbieten; angeben; anmelden; anzeigen; austragen; besorgen; bieten; bringen; darbieten; darreichen; deklarieren; gönnen; hergeben; herreichen; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; melden; präsentieren; reichen; rundbringen; senden; zuerkennen; zugestehen; zustellen; zuteilen; zuweisen; überreichen
give a present donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben
give away ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben Verzeihung gewären; anbringen; angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; vergeben; verheiraten mit; vermählen; verpfeifen; verraten; verzeihen; weitererzählen; zubringen; zutragen
grant donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben abhören; ausforschen; ausfragen; austeilen; befragen; beipflichten; beistimmen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gut heißen; gutheißen; lassen; nachgeben; vergönnen; verhören; zuerkennen; zugestehen; zulassen; zustimmen
hand out ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen
offer donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben anbieten; aufweisen; ausschreiben; belegen; beweisen; bieten; darbieten; darreichen; einreichen; erweisen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; nachweisen; offerieren; präsentieren; reichen; sehen lassen; versprechen; vorlegen; vorweisen; vorzeigen; zeigen; zusagen
pour in geben; jemandem etwas verabreichen; verabreichen abstürzen; eingießen; einschenken; einströmen; gießen; herbeiströmen; hereinströmen; hinabstürzen; hineinlaufen; niederstürzen
provide bereitstellen; geben; schaffen; verschaffen; zur Verfügung stellen abgeben; abliefern; ausgeben; ausliefern; austragen; besorgen; bestellen; bringen; einzahlen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; reichen; rundbringen; senden; verschaffen; zustellen
put on eintreten; geben; heucheln; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun ankleiden; anlegen; anmachen; anschalten; anstechen; anziehen; anzünden; einschalten; entzünden; feuern; inBrandstecken; kleiden; licht anstecken; sichanziehen; umbinden; umtun; unterbinden; zünden
ration ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen distribuieren; rationieren; verteilen; zuteilen
supply bereitstellen; geben; schaffen; verschaffen; zur Verfügung stellen abgeben; abliefern; abschicken; ausliefern; besorgen; bestellen; bevorraten; bringen; entgegenbringen; ins Haus schicken; liefern; mit Vorräten versehen; mit Vorräten versorgen; rundbringen; senden; verschicken; zuführen; zustellen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
put on gegliedert

Synoniemen voor "geben":


Wiktionary: geben

geben
  1. jemandem etwas reichen bzw. in die Nähe oder Hände legen
  2. (in Verbindung mit es) existieren, da sein
    • geben → be
geben
verb
  1. transfer the possession of something to someone else
  2. distribute (cards)
Cross Translation:
FromToVia
• geben → give ↔ geven — overdragen van het bezit van iets aan iemand anders
• geben → exist ↔ bestaan — daadwerkelijk in het universum voorkomen
• geben → be ↔ zijn — bestaan
• geben → assign; allocate; bestow; allot; attribute; earmark; summons; subpoena; appoint; accredit; ascribe; award; attach ↔ attribuer — conférer à quelqu’un un avantage, une prérogative, un emploi.
• geben → dispense; distribute; give out; exempt; excuse; administer ↔ dispenser — exempter de la règle ordinaire, par faveur spéciale, ou simplement exempter de quelque chose.
• geben → distribute; allocate; apportion; deal; administer; give out; hand round ↔ distribuer — répartir une chose entre plusieurs personnes ou plusieurs endroits.
• geben → give; donate ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
• geben → there be ↔ y avoir — Exister, être présent, se passer

Signale geben:

Signale geben werkwoord (gebe Signale, gibst Siganle, gibt Signale, gab, gabt, gegeben)

  1. Signale geben (senden; telegrafieren)
    to signal; make a signal

Conjugations for Signale geben:

Präsens
  1. gebe Signale
  2. gibst Siganle
  3. gibt Signale
  4. geben Signale
  5. gebt Signale
  6. geben Signale
Imperfekt
  1. gab
  2. gabst
  3. gab
  4. gaben
  5. gabt
  6. gaben
Perfekt
  1. habe gegeben
  2. hast gegeben
  3. hat gegeben
  4. haben gegeben
  5. habt gegeben
  6. haben gegeben
1. Konjunktiv [1]
  1. gebe Signale
  2. gebest Signale
  3. gebe Signale
  4. geben Signale
  5. gebet Signale
  6. geben Signale
2. Konjunktiv
  1. gäbe Signale
  2. gäbest Signale
  3. gäbe Signale
  4. gäben Signale
  5. gäbet Signale
  6. gäben Signale
Futur 1
  1. werde Signale geben
  2. wirst Signale geben
  3. wird Signale geben
  4. werden Signale geben
  5. werdet Signale geben
  6. werden Signale geben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde Signale geben
  2. würdest Signale geben
  3. würde Signale geben
  4. würden Signale geben
  5. würdet Signale geben
  6. würden Signale geben
Diverses
  1. geb Signale!
  2. gebt Signale!
  3. geben Sie Signale!
  5. gegeben
  6. gebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor Signale geben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
signal Fingerzeig; Signal; Tonsignal; Wink; Zeichen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
make a signal Signale geben; senden; telegrafieren
signal Signale geben; senden; telegrafieren aufklären; aufmerksam machen; beglaubigen; bemerken; benachrichtigen; bescheinigen; bestaetigen; feststellen; hinweisen; informieren; merken; signalisieren; spüren; wahrnehmen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0936 seconde
Page rendered in 1.0 seconds