Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Hammer

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Hammer

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Hammer:
  2. Wiktionary:
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. hammer:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Hammer (Duits) in het Engels

Hammer:

Hammer [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hammer (Schlaghammer)
    the hammer; the mallet
    • hammer [the ~] zelfstandig naamwoord
    • mallet [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Hammer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hammer Hammer; Schlaghammer Hammerwerfen
mallet Hammer; Schlaghammer Promenade
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hammer Nägel einschlagen; annageln; dreschen; einen Klaps geben; einhämmern; festnageln; hart schlagen; hauen; hämmern; hämmern mit ein Hammer; nageln; rammen; schlagen; tischlern; verkloppen

Synoniemen voor "Hammer":

  • Knaller; Knüller; Renner; Scoop; tolles Ding
  • Fäustel; Gerätschaft; Instrument; Werkzeug

Wiktionary: Hammer

Hammer
  1. zu Hamm gehörig, aus Hamm stammend
noun
  1. Werkzeug bestehend aus Hammerkopf und Stiel
Hammer
noun
  1. the small hammer-shaped bone of the middle ear
  2. device made of a heavy steel ball
  3. malleus (see also malleus)
  4. piano part
  5. tool
Cross Translation:
FromToVia
• Hammer → hammer ↔ hamer — werktuig dat kan worden gebruikt om te slaan
• Hammer → hammer ↔ marteau — Outil percuteur
• Hammer → gavel ↔ marteau — Petit marteau de commissaire-priseur, de magistrat, etc.
• Hammer → hammer ↔ marteau — Petite tringle de bois d’un piano
• Hammer → hammer ↔ marteau — Osselet de l’oreille

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Hammer



Engels

Uitgebreide vertaling voor Hammer (Engels) in het Duits

hammer:

hammer [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the hammer (mallet)
    der Hammer; der Schlaghammer
  2. the hammer (hammer throwing; throwing the hammer)
    Hammerwerfen

to hammer werkwoord (hammers, hammered, hammering)

  1. to hammer (bang; thump)
    schlagen; hämmern; rammen; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • hämmern werkwoord (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • rammen werkwoord (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
  2. to hammer (smack; slap; hit; bang)
    schlagen; rammen; hämmern; dreschen; verkloppen; hart schlagen; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • rammen werkwoord (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • hämmern werkwoord (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • dreschen werkwoord (dresche, drescht, drischt, draschte, draschtet, gedrescht)
    • verkloppen werkwoord (verkloppe, verkloppst, verkloppt, verkloppte, verklopptet, verkloppt)
    • hart schlagen werkwoord
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
  3. to hammer (nail; spike; nail down; drive in nails)
    – create by hammering 1
    hämmern; tischlern; nageln; einhämmern; schlagen; annageln; festnageln; Nägel einschlagen
    • hämmern werkwoord (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • tischlern werkwoord (tischlere, tischlerst, tischlert, tischlerte, tischlertet, getischlert)
    • nageln werkwoord (nagele, nagelst, nagelt, nagelte, nageltet, genagelt)
    • einhämmern werkwoord (hämmere ein, hämmerst ein, hämmert ein, hämmerte ein, hämmertet ein, eingehämmert)
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • annageln werkwoord (nagele an, nagelst an, nagelt an, nagelte an, nageltet an, angenagelt)
    • festnageln werkwoord (nagle fest, nagelst fest, nagelt fest, nagelte fest, nageltet fest, festgenagelt)
    • Nägel einschlagen werkwoord
  4. to hammer (beat; hit; strike; )
    schlagen; einen Klaps geben; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • einen Klaps geben werkwoord
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
  5. to hammer (ground; bang; drum; spike)
    hämmern; hämmern mit ein Hammer

Conjugations for hammer:

present
  1. hammer
  2. hammer
  3. hammers
  4. hammer
  5. hammer
  6. hammer
simple past
  1. hammered
  2. hammered
  3. hammered
  4. hammered
  5. hammered
  6. hammered
present perfect
  1. have hammered
  2. have hammered
  3. has hammered
  4. have hammered
  5. have hammered
  6. have hammered
past continuous
  1. was hammering
  2. were hammering
  3. was hammering
  4. were hammering
  5. were hammering
  6. were hammering
future
  1. shall hammer
  2. will hammer
  3. will hammer
  4. shall hammer
  5. will hammer
  6. will hammer
continuous present
  1. am hammering
  2. are hammering
  3. is hammering
  4. are hammering
  5. are hammering
  6. are hammering
subjunctive
  1. be hammered
  2. be hammered
  3. be hammered
  4. be hammered
  5. be hammered
  6. be hammered
diverse
  1. hammer!
  2. let's hammer!
  5. hammered
  6. hammering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor hammer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hammer hammer; mallet
Hammerwerfen hammer; hammer throwing; throwing the hammer
Schlaghammer hammer; mallet
- cock; hammering; mallet; malleus; pound; pounding; power hammer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Nägel einschlagen drive in nails; hammer; nail; nail down; spike
annageln drive in nails; hammer; nail; nail down; spike
dreschen bang; hammer; hit; slap; smack thresh
einen Klaps geben bang; batter; beat; hammer; hit; smack; smash; strike
einhämmern drive in nails; hammer; nail; nail down; spike carry on one's point; drive; drive piles; drum into a person's head; encode; get through; impress; imprint; instil; instill; nag; ram; stamp in
festnageln drive in nails; hammer; nail; nail down; spike take literally
hart schlagen bang; hammer; hit; slap; smack
hauen bang; batter; beat; hammer; hit; slap; smack; smash; strike; thump chop down; cudgel; cut down; drub; fell; kick; pound; step; thwack; wallop
hämmern bang; drive in nails; drum; ground; hammer; hit; nail; nail down; slap; smack; spike; thump brush against; bump against; call; drum into a person's head; persevere; persist; pound; ring; stamp in; tinkle
hämmern mit ein Hammer bang; drum; ground; hammer; spike
nageln drive in nails; hammer; nail; nail down; spike
rammen bang; hammer; hit; slap; smack; thump collide with; drive; drive piles; pound; ram
schlagen bang; batter; beat; drive in nails; hammer; hit; nail; nail down; slap; smack; smash; spike; strike; thump affect; battle with; belt; cleave; clip; combat; concern; contest; cut; drive; drive piles; fight; gain; hew through; hit; hit out hard; move; plonk; pluck strings; pound; punch; quarrel; ram; scrap; scuffle; strike; touch; turn cartwheels; win
tischlern drive in nails; hammer; nail; nail down; spike carve wood; work wood
verkloppen bang; hammer; hit; slap; smack
- forge
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- mangle

Verwante woorden van "hammer":


Synoniemen voor "hammer":


Verwante definities voor "hammer":

  1. the act of pounding (delivering repeated heavy blows)1
    • the sudden hammer of fists caught him off guard1
  2. a hand tool with a heavy rigid head and a handle; used to deliver an impulsive force by striking1
  3. a power tool for drilling rocks1
  4. a striker that is covered in felt and that causes the piano strings to vibrate1
  5. the part of a gunlock that strikes the percussion cap when the trigger is pulled1
  6. a heavy metal sphere attached to a flexible wire; used in the hammer throw1
  7. a light drumstick with a rounded head that is used to strike such percussion instruments as chimes, kettledrums, marimbas, glockenspiels, etc.1
  8. the ossicle attached to the eardrum1
  9. beat with or as if with a hammer1
    • hammer the metal flat1
  10. create by hammering1
    • hammer the silver into a bowl1

Wiktionary: hammer

hammer
noun
  1. device made of a heavy steel ball
  2. malleus (see also malleus)
  3. piano part
  4. tool
hammer
noun
  1. Werkzeug bestehend aus Hammerkopf und Stiel
  2. Waffentechnik: eine Vorrichtung an Schusswaffen zum Auslösen des Schusses
Cross Translation:
FromToVia
• hammer → Hammer ↔ hamer — werktuig dat kan worden gebruikt om te slaan
• hammer → applaudieren; aufsprengen; aufwühlen; ausdreschen; aushämmern; ausklopfen; Beifall spenden; besiegen; buttern; dengeln; dreschen; gewinnen; hauen; klatschen; klopfen; losdreschen; münzen; peitschen; prasseln; prügeln; pulsieren; quirlen; schlagen; schlagen gegen; schütteln; übersteigen; verbuttern; verdreschen; zusammenschlagen ↔ battre — frapper de coups répétés.
• hammer → Hammer ↔ marteau — Outil percuteur
• hammer → Klöppel ↔ marteau — Sorte de marteau qui frappe sur le timbre
• hammer → Hammer ↔ marteau — Petite tringle de bois d’un piano
• hammer → Hammer ↔ marteau — Osselet de l’oreille
• hammer → dreschen; ausdreschen; losdreschen ↔ rosser — (familier, fr) battre quelqu’un violemment, le rouer de coups.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Hammer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0832 seconde
Page rendered in 1.0 seconds