Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: jubeln

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: jubeln

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. jubeln:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor jubeln (Duits) in het Engels

jubeln:

jubeln werkwoord (juble, jubelst, jubelt, jubelte, jubeltet, gejubelt)

  1. jubeln (bejubeln; zujauchzen; bejauchzen; )
    to applaud; to acclaim; to cheer; hurray
    • applaud werkwoord (applauds, applauded, applauding)
    • acclaim werkwoord (acclaims, acclaimed, acclaiming)
    • cheer werkwoord (cheers, cheered, cheering)
    • hurray werkwoord
  2. jubeln (schreien; brüllen; toben; )
    to howl; to whine; to yell
    • howl werkwoord (howls, howled, howling)
    • whine werkwoord (whines, whined, whining)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
  3. jubeln (jauchzen; schreien; toben; )
    to jubilate; to exult; to shout
    • jubilate werkwoord (jubilates, jubilated, jubilating)
    • exult werkwoord (exults, exulted, exulting)
    • shout werkwoord (shouts, shouted, shouting)
  4. jubeln (ausschimpfen; johlen; schreien; )
    boo; to roar; to howl
    • boo werkwoord
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
    • howl werkwoord (howls, howled, howling)
  5. jubeln (ermutigen; komplimentieren; bejauchzen; )
    to encourage
    • encourage werkwoord (encourages, encouraged, encouraging)

Conjugations for jubeln:

Präsens
  1. juble
  2. jubelst
  3. jubelt
  4. jubeln
  5. jubelt
  6. jubeln
Imperfekt
  1. jubelte
  2. jubeltest
  3. jubelte
  4. jubelten
  5. jubeltet
  6. jubelten
Perfekt
  1. habe gejubelt
  2. hast gejubelt
  3. hat gejubelt
  4. haben gejubelt
  5. habt gejubelt
  6. haben gejubelt
1. Konjunktiv [1]
  1. jubele
  2. jubelest
  3. jubele
  4. jubelen
  5. jubelet
  6. jubelen
2. Konjunktiv
  1. jubelte
  2. jubeltest
  3. jubelte
  4. jubelten
  5. jubeltet
  6. jubelten
Futur 1
  1. werde jubeln
  2. wirst jubeln
  3. wird jubeln
  4. werden jubeln
  5. werdet jubeln
  6. werden jubeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde jubeln
  2. würdest jubeln
  3. würde jubeln
  4. würden jubeln
  5. würdet jubeln
  6. würden jubeln
Diverses
  1. juble!
  2. jubelt!
  3. jubelen Sie!
  5. gejubelt
  6. jubelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor jubeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acclaim Applaus; Beifall; Beistimmung; Ovation; Zustimmung
cheer Anspornung; Applaus; Beifall; Ermunterung; Ermutigung; Freudengeschrei; Freudenruf; Freudenschrei; Jubelruf; Ovation; Zuspruch
roar Aufruhr; Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Krach; Radau; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult
shout Johlen
whine Schluchzer
yell Ausruf; Kampfruf; Kriegsruf; Ruf; Schrei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acclaim bejauchzen; bejubeln; feiern; jubeln; komplimentieren; zujauchzen; zujubeln
applaud bejauchzen; bejubeln; feiern; jubeln; komplimentieren; zujauchzen; zujubeln applaudieren; klatschen
boo ausschimpfen; brüllen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
cheer bejauchzen; bejubeln; feiern; jubeln; komplimentieren; zujauchzen; zujubeln beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern
encourage anblasen; anfachen; anschüren; aufmuntern; bejauchzen; ermuntern; ermutigen; feiern; jubeln; komplimentieren; schüren; zujauchzen; zujubeln; zusprechen aktivieren; anfeuern; anheizen; animieren; anregen; anspornen; antreiben; aufmuntern; beleben; ermuntern; ermutigen; fördern; hervorrufen; jemand motivieren; motivieren; neubeleben; stimulieren; unterstützen; wecken
exult herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
howl ausschimpfen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben
hurray bejauchzen; bejubeln; feiern; jubeln; komplimentieren; zujauchzen; zujubeln
jubilate herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben jubilieren
roar ausschimpfen; brüllen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
shout herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben anreden; anrufen; ansprechen; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; kreischen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; weinen; wettern; wüten; zischen
whine brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben flennen; greinen; heulen; jammern; langweilig sein; quengeln; salbadern; schleppend sprechen; schluchzen; säuseln; weinen; wimmern; winseln
yell brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben anschnauzen; anschreien; ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; ferkeln; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; lärmen; plärren; poltern; rasen; sauen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
hurray hurra
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boo buh

Synoniemen voor "jubeln":


Wiktionary: jubeln

jubeln
verb
  1. lautstark Freude ausdrücken
jubeln
verb
  1. rejoice
  2. To shout a cheer or cheers
Cross Translation:
FromToVia
• jubeln → jubilate ↔ jubelen — juichen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0626 seconde
Page rendered in 1.0 seconds