Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Rede

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Rede

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Rede:
  2. reden:
  3. Wiktionary:
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. Rede:
    Het woord Rede is bekend in onze database, echter hebben wij hiervoor nog geen vertaling van engels naar duits.

Duits

Uitgebreide vertaling voor Rede (Duits) in het Engels

Rede:

Rede [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Rede (Ansprache; Lesung; Konzert)
    the speech; the address
    • speech [the ~] zelfstandig naamwoord
    • address [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Rede (Sprache)
    the speech; the language; the tongue
    • speech [the ~] zelfstandig naamwoord
    • language [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tongue [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Rede (Oration)
    the oration
    • oration [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. die Rede
    the speech
    • speech [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Rede:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
address Ansprache; Konzert; Lesung; Rede Adresse; Anschrift; E-Mail-Adresse; Hausadresse; Internet-E-Mail-Adresse; Wohnort; Wohnplatz; Wohnsitz
language Rede; Sprache Computersprache; Programmiersprache; Sprache
oration Oration; Rede
speech Ansprache; Konzert; Lesung; Rede; Sprache Sprache; Wort
tongue Rede; Sprache Klapper; Knarre; Rassel; Riegel; Sprache
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
address adressieren; ausschicken; einweisen; führen; geleiten; herüberschicken; hinweisen; hinüberschicken; leiten; lenken; schicken; senden; verweisen; weisen; überweisen

Synoniemen voor "Rede":


Wiktionary: Rede

Rede Rede
verb
  1. write or speak formally and at length
noun
  1. an oration, session of speaking
Cross Translation:
FromToVia
• Rede → speech ↔ toespraak — een voordracht voor een groter publiek

reden:

reden werkwoord (rede, redst, redt, redte, redtet, geredet)

  1. reden (konversieren; mit einander sprechen; kommunizieren; )
    to talk; to converse
    • talk werkwoord (talks, talked, talking)
    • converse werkwoord (converses, conversed, conversing)
    to discuss
    – speak with others about (something); talk (something) over in detail; have a discussion 1
    • discuss werkwoord (discusss, discussed, discussing)
      • We discussed our household budget1
  2. reden (miteinander sprechen; sprechen; kommunizieren; )
    to speak; to communicate; to have a conversation; to converse; to talk
    • speak werkwoord (speaks, spoke, speaking)
    • communicate werkwoord (communicates, communicated, communicating)
    • have a conversation werkwoord (has a conversation, had a conversation, having a conversation)
    • converse werkwoord (converses, conversed, conversing)
    • talk werkwoord (talks, talked, talking)
  3. reden (Geschichte erzählen; erzählen; sagen; )
    to tell; to report; to narrate
    • tell werkwoord (tells, told, telling)
    • report werkwoord (reports, reported, reporting)
    • narrate werkwoord (narrates, narrated, narrating)
  4. reden (sprechen; klatschen; babbeln; )
    to speak; to rattle; to blab; to have a conversation; to tell; to talk; to chatter; to narrate; to relate; to chat
    • speak werkwoord (speaks, spoke, speaking)
    • rattle werkwoord (rattles, rattled, rattling)
    • blab werkwoord (blabs, blabbed, blabbing)
    • have a conversation werkwoord (has a conversation, had a conversation, having a conversation)
    • tell werkwoord (tells, told, telling)
    • talk werkwoord (talks, talked, talking)
    • chatter werkwoord (chatters, chattered, chattering)
    • narrate werkwoord (narrates, narrated, narrating)
    • relate werkwoord (relates, related, relating)
    • chat werkwoord (chats, chated, chating)
  5. reden (plaudern)
    to chat; to talk; to converse
    • chat werkwoord (chats, chated, chating)
    • talk werkwoord (talks, talked, talking)
    • converse werkwoord (converses, conversed, conversing)
  6. reden (beschäftigt sein; unterhalten; plaudern; )
    to be busy; to converse; to talk
    • to be busy werkwoord
    • converse werkwoord (converses, conversed, conversing)
    • talk werkwoord (talks, talked, talking)

Conjugations for reden:

Präsens
  1. rede
  2. redst
  3. redt
  4. reden
  5. redt
  6. reden
Imperfekt
  1. redte
  2. redtest
  3. redte
  4. redten
  5. redtet
  6. redten
Perfekt
  1. habe geredet
  2. hast geredet
  3. hat geredet
  4. haben geredet
  5. habt geredet
  6. haben geredet
1. Konjunktiv [1]
  1. rede
  2. redest
  3. rede
  4. reden
  5. redet
  6. reden
2. Konjunktiv
  1. redte
  2. redtest
  3. redte
  4. redten
  5. redtet
  6. redten
Futur 1
  1. werde reden
  2. wirst reden
  3. wird reden
  4. werden reden
  5. werdet reden
  6. werden reden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde reden
  2. würdest reden
  3. würde reden
  4. würden reden
  5. würdet reden
  6. würden reden
Diverses
  1. red!
  2. redt!
  3. reden Sie!
  5. geredet
  6. redend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor reden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chat Aussprache; Chat; Geklatsch; Geplapper; Geplauder; Gerede; Geschwätz; Gespräch; Getratsch; Klatschen; Konversation; Plauderei; Schwatz; Tratsch; Unterredung
chatter Gefasel; Geklatsch; Geleier; Geplapper; Geplauder; Gequassel; Gequatsch; Gerede; Geschwafel; Geschwätz; Schwatze; Tratsch; Unsinn; Wäscherei
rattle Faselhans; Faseltante; Geröchel; Hirschböcke; Klappe; Klapper; Klatschbase; Klatschmaul; Knarre; Plappermaul; Plappertasche; Plaudertasche; Quasselstrippe; Quasseltante; Rammler; Rassel; Röcheln; Schwätzerin; jemand der sehr viel Unsinn redet
report Annotation; Ansprache; Anzeige; Aufführung; Aufsatz; Aufstellung; Aufzeichnung; Aufzählung; Bekanntgabe; Bekanntmachung; Benachrichtigung; Bericht; Berichterstattung; Blatt; Botschaft; Eintragung; Erwähnung; Geschichte; Gutachten; Illustrierte; Information; Journal; Kommentar; Lesung; Liste; Magazin; Meinungsbericht; Meldung; Mitteilung; Mitteilungen; Monatsheft; Monatsschrift; Nachricht; Neuigkeit; Notiz; Referat; Reportage; Strafmandat; Tabelle; Verlautbarung; Vermerk; Verzeichnis; Verzeichnung; Vorlesung; Vortrag; Wochenblatt; Zeitschrift
talk Anschwärzung; Aussprache; Einkalkulierung; Geklatsch; Geplauder; Gerede; Geschwätz; Gespräch; Klatscherei; Konversation; Lästerrede; Lästerung; Plauderei; Schwatz; Unerhaltung; Unterredung; Verleumdung; Wäscherei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blab ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern angeben; anzeigen; ausplappern; ausplaudern; ausposaunen; ausschwatzen; austragen; babbeln; brabbeln; denunzieren; dummes Zeug verkaufen; durchsagen; geifern; herausplappern; herausplatzen; herumerzählen; hinterbringen; klatschen; mitteilen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; sabbeln; sabbern; schnattern; schwafeln; schwatzen; schwätzen; stecken; tratschen; trielen; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen; übertragen
chat ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern babbeln; brabbeln; chatten; dummes Zeug verkaufen; faseln; geifern; klatschen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; sabbeln; sabbern; schnattern; schwafeln; schwatzen; schwätzen; staken; tratschen; trielen
chatter ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern babbeln; brabbeln; dummes Zeug verkaufen; geifern; klatschen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; sabbeln; sabbern; schnattern; schwafeln; schwatzen; schwätzen; tratschen; trielen
communicate eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sprechen befördern; erklären; hinüberbringen; kommunizieren; sein Meinung geben; transportieren
converse beschäftigt sein; eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; mit einander reden; mit einander sprechen; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sichunterhalten; sprechen; telefonieren; unterhalten
discuss kommunizieren; konversieren; mit einander reden; mit einander sprechen; plaudern; reden; sagen Sitzung halten; Streit beilegen; abwägen; ansprechen; ausdiskutieren; ausreden; beanstanden; beraten; beratschlagen; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; eine Versammlung abhalten; erörtern; konferieren; konsultieren; sich beraten; tagen; über etwas sprechen
have a conversation ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern
narrate Geschichte erzählen; ausdrücken; austragen; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; melden; mitteilen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern
rattle ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern dröhnen; klappern; knarren; krachen; piepsen; plappern; quasseln; quietschen; schnattern; schwatzen; schwätzen
relate ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern beziehen; inBeziehungbringen
report Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen anbringen; anzeigen; bekanntgeben; benachrichtigen; berichten; denunzieren; erläutern; erzählen; informieren; melden; meldungmachen; mitteilen; petzen; sagen; schildern; verpfeifen; verraten; wiedergeben
speak ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern anreden; anrufen; ansprechen; ausdrücken; bereden; besprechen; durchnehmen; erörtern; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken; über etwas sprechen
talk ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; beschäftigt sein; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; mit einander reden; mit einander sprechen; miteinander sprechen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sichunterhalten; sprechen; telefonieren; tratschen; unterhalten; weitererzählen; äußern ausdrücken; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken
tell Geschichte erzählen; ausdrücken; austragen; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; melden; mitteilen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern aufklären; aufmerksam machen; ausposaunen; austragen; benachrichtigen; deklamieren; denunzieren; durchsagen; erzählen; herumerzählen; hinweisen; informieren; mitteilen; schildern; vorsagen; weitererzählen; übertragen
to be busy beschäftigt sein; kommunizieren; mit einander reden; mit einander sprechen; plaudern; reden; sichunterhalten; telefonieren; unterhalten

Synoniemen voor "reden":


Wiktionary: reden

reden
verb
  1. etwas sagen, Sprache von sich geben
reden
verb
  1. engage in discussion or conversation
  2. To run together; to articulate poorly
  3. to communicate with one's voice using words
  4. to communicate by speech
Cross Translation:
FromToVia
• reden → deal with; speak; talk ↔ parler — proférer, prononcer, articuler des mots.

Verwante vertalingen van Rede



Engels

Uitgebreide vertaling voor Rede (Engels) in het Duits

rede:


Vertaal Matrix voor rede:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- advise; counsel; interpret

Synoniemen voor "rede":


Verwante definities voor "rede":

  1. give advice to1
  2. give an interpretation or explanation to1







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0772 seconde
Page rendered in 1.0 seconds