Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. nivellieren:
  2. Nivellieren:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor nivellieren (Duits) in het Engels

nivellieren:

nivellieren werkwoord (nivelliere, nivellierst, nivelliert, nivellierte, nivelliertet, nivelliert)

  1. nivellieren (ebnen; ausgleichen; egalisieren)
    to equalize; to level up; to level; to level down; to level out; to smooth; to equalise
    • equalize werkwoord, Amerikaans (equalizes, equalized, equalizing)
    • level up werkwoord (levels up, levelled up, levelling up)
    • level werkwoord (levels, levelled, levelling)
    • level down werkwoord (levels down, levelled down, levelling down)
    • level out werkwoord (levels out, levelled out, levelling out)
    • smooth werkwoord (smooths, smoothed, smoothing)
    • equalise werkwoord, Brits

Conjugations for nivellieren:

Präsens
  1. nivelliere
  2. nivellierst
  3. nivelliert
  4. nivellieren
  5. nivelliert
  6. nivellieren
Imperfekt
  1. nivellierte
  2. nivelliertest
  3. nivellierte
  4. nivellierten
  5. nivelliertet
  6. nivellierten
Perfekt
  1. habe nivelliert
  2. hast nivelliert
  3. hat nivelliert
  4. haben nivelliert
  5. habt nivelliert
  6. haben nivelliert
1. Konjunktiv [1]
  1. nivelliere
  2. nivellierest
  3. nivelliere
  4. nivellieren
  5. nivellieret
  6. nivellieren
2. Konjunktiv
  1. nivellierte
  2. nivelliertest
  3. nivellierte
  4. nivellierten
  5. nivelliertet
  6. nivellierten
Futur 1
  1. werde nivellieren
  2. wirst nivellieren
  3. wird nivellieren
  4. werden nivellieren
  5. werdet nivellieren
  6. werden nivellieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde nivellieren
  2. würdest nivellieren
  3. würde nivellieren
  4. würden nivellieren
  5. würdet nivellieren
  6. würden nivellieren
Diverses
  1. nivellier!
  2. nivelliert!
  3. nivellieren Sie!
  4. nivelliert
  5. nivellierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor nivellieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
level Abflachen; Abgraben; Abriß; Dimensionsebene; Ebene; Entwurf; Entwürfe; Etage; Feld; Fläche; Gehalt; Glättem; Grad; Gradation; Höhe; Idee; Konzept; Kriterium; Maß; Maßstab; Niveau; Plan; Projekt; Qualität; Rang; Skala; Staffel; Staffelstellung; Stellung; Stock; Stockwerk; Stufe; Unterstand; Vorhaben; Vorsatz; Wasserwaage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
equalise ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren angleichen; entsprechen; gleichen; regulieren; übereinstimmen
equalize ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren angleichen; entsprechen; gleichen; regulieren; übereinstimmen
level ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren abplatten; angleichen; ausgleichen; ebnen; egalisieren; regulieren; verrechnen
level down ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren
level out ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren
level up ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren
smooth ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren abplatten; ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; raspeln; reiben; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
level eben; egal; flach; gleich; platt; waagerecht
smooth eben; egal; feucht; flach; fließend; flüssig; frivol; geschmeidig; gewissenlos; gleich; glitschig; lasterhaft; obszön; ohne Falten; platt; schamlos; schlüpfrig; schmierig; schmutzig; schweinisch; sittenlos; strömend; sämig; unanständig; unehrenhaft; unflätig; unmoralisch; unsauber; unsittlich; unzüchtig; widerlich

Synoniemen voor "nivellieren":


Wiktionary: nivellieren

nivellieren
verb
  1. Fachsprache: Höhenunterschiede bestimmen
  2. ausgleichen, begleichen, auf das gleiche Niveau bringen

Nivellieren:

Nivellieren [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Nivellieren (Ebnen; Assimilieren; Angleichen)
    the levelling out

Vertaal Matrix voor Nivellieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
levelling out Angleichen; Assimilieren; Ebnen; Nivellieren