Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Anordnen

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Anordnen

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. anordnen:
  2. Anordnen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Anordnen (Duits) in het Engels

anordnen:

anordnen werkwoord (ordne an, ordnest an, ordnet an, ordnete an, ordnetet an, angeordnet)

  1. anordnen (aufstellen; regeln; organisieren; )
    to arrange
    • arrange werkwoord (arranges, arranged, arranging)
  2. anordnen (bestimmen; determinieren)
    to determine; to identify
    • determine werkwoord (determines, determined, determining)
    • identify werkwoord (identifies, indentified, identifying)
  3. anordnen (kommandieren; führen; leiten; )
    to preside; to take the lead; be in command of; to command; to order
    • preside werkwoord (presides, presided, presiding)
    • take the lead werkwoord (takes the lead, took the lead, taking the lead)
    • be in command of werkwoord
    • command werkwoord (commands, commanded, commanding)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
  4. anordnen (vorschreiben; befehlen; gebieten; )
    to ordain; to order; to charge
    • ordain werkwoord (ordains, ordained, ordaining)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • charge werkwoord (charges, charged, charging)
  5. anordnen (bestimmen; befehlen; verordnen; )
    to proclaim; to give notice of; to call
    • proclaim werkwoord (proclaims, proclaimed, proclaiming)
    • give notice of werkwoord (gives notice of, gave notice of, giving notice of)
    • call werkwoord (calls, called, calling)
  6. anordnen (diktieren; eingeben; vorschreiben; verordnen)
    to dictate; to order
    • dictate werkwoord (dictates, dictated, dictating)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
  7. anordnen
    collocate
    – To select a partitioned table that contains related data and join with this table on the partitioning column. 1

Conjugations for anordnen:

Präsens
  1. ordne an
  2. ordnest an
  3. ordnet an
  4. ordnen an
  5. ordnet an
  6. ordnen an
Imperfekt
  1. ordnete an
  2. ordnetest an
  3. ordnete an
  4. ordneten an
  5. ordnetet an
  6. ordneten an
Perfekt
  1. habe angeordnet
  2. hast angeordnet
  3. hat angeordnet
  4. haben angeordnet
  5. habt angeordnet
  6. haben angeordnet
1. Konjunktiv [1]
  1. ordne an
  2. ordnest an
  3. ordne an
  4. ordnen an
  5. ordnet an
  6. ordnen an
2. Konjunktiv
  1. ordnete an
  2. ordnetest an
  3. ordnete an
  4. ordneten an
  5. ordnetet an
  6. ordneten an
Futur 1
  1. werde anordnen
  2. wirst anordnen
  3. wird anordnen
  4. werden anordnen
  5. werdet anordnen
  6. werden anordnen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anordnen
  2. würdest anordnen
  3. würde anordnen
  4. würden anordnen
  5. würdet anordnen
  6. würden anordnen
Diverses
  1. ordne an!
  2. ordnet an!
  3. ordnen Sie an!
  5. angeordnet
  6. anordnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor anordnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
call Anruf; Anrufen; Ansprechen; Aufforderung; Aufruf; Ausrufen; Lockpfeife; Lockruf; Lockton; Ruf; Rufen; Schrei; Schreien; Telefoon; Tonsignal
charge Anklage; Anschuldigung; Anzeige; Belastung; Ladung; Strafmandat; elektrische Ladung
command Anführung; Anweisung; Auftrag; Autorität; Befehl; Beherrschung; Dienstbefehl; Erlaß; Führung; Gebot; Grad der Fähigkeiten; Heeresbefehl; Herrschaft; Instruktion; Kommando; Leitung; Macht; Oberbefehl; Obrigkeit; Reserviertheit; Spitze; Vorausgehen; Vorgehen; Weisung; Zwangsbefehl; militärischer Befehl
determine Anberaumen; Anordnen; Festsetzen; Vorschreiben
order Anweisung; Auftrag; Befehl; Bestellung; Bändchen; Dienstbefehl; Dienstbefehle; Erlaß; Gebot; Gleichmäßigkeit; Heeresbefehl; Instruktion; Kommando; Lieferung; Orden; Ordnung; Regelmäßigkeit; Reihenfolge; Stapelreihenfolge; Symmetrie; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen; Vollmachten; Weisung; Z-Reihenfolge; Zustellung; Zwangsbefehl; militärischer Befehl
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrange anordnen; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; deichseln; einrichten; erbauen; errichten; herrichten; organisieren; regeln; veranstalten Haus einrichten; Maßregeln treffen; abmachen; arrangieren; aufbauen; aufstellen; ausmachen; bauen; einordnen; einrichten; einsetzen; einteilen; erbauen; errichten; festlegen; führen; gliedern; inOrdnungbringen; installieren; koordinieren; leiten; lenken; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; steuern; vereinbaren
be in command of anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen
call anordnen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; verordnen; vorschreiben anreden; anrufen; ansprechen; aufrufen; benennen; bimmeln; bumsen; einberufen; ernennen; herbeirufen; hämmern; klingeln; kreischen; lautauf schreien; läuten; nennen; rufen; schellen; schreien; telefonieren; zusammenrufen; zuziehen
charge anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; gebieten; verordnen; vorschreiben anklagen; anrechnen; anschuldigen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; beschuldigen; erlassen; fakturieren; gebieten; herrschen; kassieren; kommandieren; regieren; verdächtigen
collocate anordnen
command anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; dirigieren; erlassen; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; leiten; regieren
determine anordnen; bestimmen; determinieren ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; definieren; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; kennzeichnen; umschreiben
dictate anordnen; diktieren; eingeben; verordnen; vorschreiben Herr sein über; beauftragen; befehlen; diktieren; einen Brief diktieren; gebieten; herrschen über; kommandieren
give notice of anordnen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; verordnen; vorschreiben ansagen; anschreiben; kundgeben
identify anordnen; bestimmen; determinieren ausmachen; ausweisen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; identifizieren; konstatieren; legitimieren; sich mit etwas identifizieren; wiedererkennen
ordain anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; gebieten; verordnen; vorschreiben ankündigen; ansagen; bekanntmachen; etwas erlaßen; verlesen
order anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; eingeben; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen; vorschreiben Herr sein über; Maßregeln treffen; anfordern; ankündigen; anrücken; ansagen; auftragen; austragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; bekanntmachen; bestellen; diktieren; einen Brief diktieren; einordnen; einteilen; erlassen; etwas erlaßen; gebieten; heranrücken; herrschen; herrschen über; inOrdnungbringen; insHausliefern; katalogisieren; klassifizieren; kommandieren; kontrollieren; lenken; liefern; ordnen; regeln; regieren; senden; steuern; verlesen; zustellen
preside anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; dirigieren; führen; leiten
proclaim anordnen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; verordnen; vorschreiben annoncieren; ausrufen; bekanntmachen; inserieren; proklamieren; verkünden; verkündigen; verlesen
take the lead anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen

Synoniemen voor "anordnen":


Wiktionary: anordnen

anordnen
verb
  1. to allow a way out or excuse for an action
  2. to gather into a bunch
  3. to set in (any) order
  4. to issue a command
Cross Translation:
FromToVia
• anordnen → accommodate; adapt; adjust ↔ accommoder — donner, procurer de la commodité.
• anordnen → arrange; cope ↔ arranger — arranger (transitive) (fr)
• anordnen → command; tell; dictate; book; procure ↔ commander — Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général).
• anordnen → tune; attune; have available; have at one’s disposal; arrange; fix up; array ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.

Anordnen:

Anordnen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Anordnen (Vorschreiben)
    the prescribe; the determine; the requiring; the dictating; the declaring; the decreeing; the ordering
  2. Anordnen (Arrangieren; Anpassen)
    the ordening; the arrangement

Vertaal Matrix voor Anordnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangement Anordnen; Anpassen; Arrangieren Anordnung; Arrangement; Aufbau; Aufstellung; Eingliederung; Einordnung; Einreihung; Einrichtung; Einteilung; Fügung; Ordnung; Regelung; Zusammensetzung; Zusammenstellung
declaring Anordnen; Vorschreiben
decreeing Anordnen; Vorschreiben
determine Anordnen; Vorschreiben Anberaumen; Festsetzen
dictating Anordnen; Vorschreiben
ordening Anordnen; Anpassen; Arrangieren
ordering Anordnen; Vorschreiben Anfordern; Bestellen
prescribe Anordnen; Vorschreiben
requiring Anordnen; Vorschreiben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
determine anordnen; ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; definieren; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; kennzeichnen; umschreiben
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ordering gebieterisch

Verwante vertalingen van Anordnen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1014 seconde
Page rendered in 1.0 seconds