Verschiebung: vertaling Duits

Duits

Uitgebreide vertaling voor Verschiebung (Duits) in het Engels

die Verschiebung (Umstellung)
the shifting
- shifting [the ~] zelfstandig naamwoord
die Verschiebung (Aufschub; Verzögerung; Unterbrechung)
the respite; the delay; the reprive
- respite [the ~] zelfstandig naamwoord
- delay [the ~] zelfstandig naamwoord
- reprive [the ~] zelfstandig naamwoord
die Verschiebung (Aufschub; Vertagung; Verzögerung; Galgenfrist; Frist)
the postponement; the suspension; the delay; the respite
- postponement [the ~] zelfstandig naamwoord
- suspension [the ~] zelfstandig naamwoord
- delay [the ~] zelfstandig naamwoord
- respite [the ~] zelfstandig naamwoord
die Verschiebung
the pan; the panning
– A multi-touch gesture that consists of one or two fingers moving in the same direction, parallel to each other. ¹
- pan [the ~] zelfstandig naamwoord
- panning [the ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
delay	Aufschub; Frist; Galgenfrist; Unterbrechung; Verschiebung; Vertagung; Verzögerung	Aufenthalt; Aufschub; Ausstand; Verzögerung
pan	Verschiebung	Bottich; Eimer; Eisscholle; Faß; Kübel; Scholle; Schwenken; Schüssel; Tonne; Trog; Wanne
panning	Verschiebung	Schwenken
postponement	Aufschub; Frist; Galgenfrist; Verschiebung; Vertagung; Verzögerung	Aufenthalt; Aufschub; Ausstand
reprive	Aufschub; Unterbrechung; Verschiebung; Verzögerung
respite	Aufschub; Frist; Galgenfrist; Unterbrechung; Verschiebung; Vertagung; Verzögerung	Bedenkzeit; Frist
shifting	Umstellung; Verschiebung	Auslese; Aussonderung; Auswahl; Einteilung; Sortierung; Umleitung; Verlegen; Verlegung; Versetzung; Verstellen; Wechsel
suspension	Aufschub; Frist; Galgenfrist; Verschiebung; Vertagung; Verzögerung	Aufenthalt; Aufhängung; Aufschub; Aussetzung; Ausstand; Suspension; Unterbechung
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
delay		anhalten; aufhalten; aufschieben; ausrutschen; fallen; glitschen; grübeln; hemmen; hinausschieben; hinhalten; rutschen; schwanken; stocken; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verspäten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern; zügern