Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Band

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Band

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Band:
  2. binden:
  3. Wiktionary:
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. band:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Band (Duits) in het Engels

Band:

Band [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Band (Bund; Auflage; Anteil; )
    the volume
    • volume [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Band (Gedichtband)
    the collection of poems; the volume of poetry
  3. der Band
    the strip
    • strip [the ~] zelfstandig naamwoord

Band [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Band (Gebundenheit; Bindung; Bündnis; Verbindung; Affinität)
    the bond
    • bond [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. Band (Verbunden sein; Bündnis)
    the binding; the band; the bond; the thickness; the link
    • binding [the ~] zelfstandig naamwoord
    • band [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bond [the ~] zelfstandig naamwoord
    • thickness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • link [the ~] zelfstandig naamwoord

Band [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Band (Fanfare; Harmonie; Blaskapelle; Spielmannszug)
    the orchestra; the band
    • orchestra [the ~] zelfstandig naamwoord
    • band [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Band (Lautstärke; Spalte; Binde; )
    the sound intensity; the volume; the sound level; the noise level; the sound volume

Band

  1. Band
    the tape
    – A thin strip of polyester film coated with magnetic material that permits the recording of data. 1
    • tape [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Band:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
band Band; Blaskapelle; Bündnis; Fanfare; Harmonie; Spielmannszug; Verbunden sein Bande; Bereich; Inforegister
binding Band; Bündnis; Verbunden sein Binden; Bindung; Buchumschlag; Datenbindung; Einband; Einschlag; Umschlag
bond Affinität; Band; Bindung; Bündnis; Gebundenheit; Verbindung; Verbunden sein Anlagepapier; Anleihe; Anschluß; Beziehung; Bindung; Bund; Bündnis; Bürge; Bürgschaft; Einheitlichkeit; Garantie; Garantieschein; Gebundenheit; Gemeinschaft; Genossenschaft; Gewähr; Kaution; Korporation; Körperschaft; Liga; Pakt; Pfand; Schuldverschreibung; Sicherheit; Sicherheitsleistung; Unterpfand; Verband; Verbindung; Vertrag; Wertpapier; Zusammenhang; feines Schreibpapier
collection of poems Band; Gedichtband Gedichtbündel; Sammlung von Gedichten
link Band; Bündnis; Verbunden sein Anschluß; Beziehung; Binde; Bindeglied; Bindung; Einheitlichkeit; Gemeinschaft; Glied; Kettenglied; Konnex; Konnexion; Linienverbindung; Link; OLE/DDE-Verknüpfung; Verband; Verbindung; Verbindungsglied; Verknüpfung; Vertrag; Zusammenhang
noise level Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung Lautstärke; Lärmpegel; Volumen
orchestra Band; Blaskapelle; Fanfare; Harmonie; Spielmannszug Orchester
sound intensity Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung Lautstärke; Volumen
sound level Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung
sound volume Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung
strip Band Banderole; Blende; Streifchen; Streifen; Tafelschen
tape Band Schnur
thickness Band; Bündnis; Verbunden sein
volume Anteil; Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Bund; Decke; Diele; Druck; Lautstärke; Spalte; Spannung Buch; Inhalt; Jahrgang; Lautstärke; Volume; Volumen
volume of poetry Band; Gedichtband
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding Bücher binden; binden
link Link; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anschließen; fügen; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknüpfen; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen
strip abhäuten; aufdecken; auskleiden; ausnehmen; ausplündern; ausrauben; ausziehen; befreien; bloßlegen; entblättern; entblößen; enthäuten; enthüllen; entkleiden; entledigen; freilegen; freimachen; offen hinlegen; strippen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding bindende; schlüssig; stringent

Synoniemen voor "Band":


Wiktionary: Band

Band
noun
  1. Gruppe von Musikern (besonders im Bereich des Jazz und der Rockmusik)
  2. einzelnes Buch, das Teil einer Buchreihe oder eines größeren Werks (Gesamtausgabe) oder gar einer Bibliothekssammlung ist
  3. (zumeist größeres) gebundenes Buch
  4. -
Band
noun
  1. band of strong tissue that holds the bones of an animal in position
  2. of rocks
  3. group of musicians
  4. strip of material wrapped around things to hold them together
  5. long, narrow strip of material
  6. strand or slender roll of cotton or other fiber in a loose, untwisted state
  7. video or audiocassette tape, adhesive tape
  8. one in a series of volumes
  9. single book of a publication issued in multi-book format, such as an encyclopedia
Cross Translation:
FromToVia
• Band → band ↔ band — groep mensen die populaire muziek ten gehore brengt
• Band → band; bandage; belt; strip ↔ bande — Sorte de lien plat et large.
• Band → strip; band; tape; binding; blindfold; streamer ↔ bandeau — bande qui sert à ceindre le front et la tête.
• Band → league ↔ ligue — confédération de plusieurs État, pour se défendre ou pour attaquer.
• Band → ribbon; tape ↔ ruban — bande étroite de tissu qui est plate et mince.
• Band → moving walkway; moving sidewalk; travelator; travellator ↔ tapis roulant — Moyen de transport
• Band → capacity; volume; loundness; sound ↔ volume — ampleur, grosseur d’une masse ; espace occuper par un corps ou celui pouvant être délimité par une ou des surfaces.

binden:

binden werkwoord (binde, bindest, bindet, band, bandet, gebunden)

  1. binden (Bücher binden)
    binding; bookbinding
  2. binden (zurren; schnüren; festlegen; )
    to tie; to bind; to lash
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • lash werkwoord (lashes, lashed, lashing)
  3. binden (anbinden; festbinden; festmachen; )
    to tie up
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
  4. binden
    to bind
    – To connect a control to a field or group in the data source so that data entered into the control is saved to the corresponding field or group. When a control is unbound, it is not connected to a field or group, and data entered into the control is not saved. 1
    • bind werkwoord (binds, binding)

Conjugations for binden:

Präsens
  1. binde
  2. bindest
  3. bindet
  4. binden
  5. bindet
  6. binden
Imperfekt
  1. band
  2. bandest
  3. band
  4. banden
  5. bandet
  6. banden
Perfekt
  1. habe gebunden
  2. hast gebunden
  3. hat gebunden
  4. haben gebunden
  5. habt gebunden
  6. haben gebunden
1. Konjunktiv [1]
  1. binde
  2. bindest
  3. binde
  4. binden
  5. bindet
  6. binden
2. Konjunktiv
  1. bände
  2. bändest
  3. bände
  4. bänden
  5. bändet
  6. bänden
Futur 1
  1. werde binden
  2. wirst binden
  3. wird binden
  4. werden binden
  5. werdet binden
  6. werden binden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde binden
  2. würdest binden
  3. würde binden
  4. würden binden
  5. würdet binden
  6. würden binden
Diverses
  1. binde
  2. bindet!
  3. binden Sie!
  5. gebunden
  6. bindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor binden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding Band; Binden; Bindung; Buchumschlag; Bündnis; Datenbindung; Einband; Einschlag; Umschlag; Verbunden sein
lash Handschlag; Handschläge; Wimper
tie Halstuch; Klotz am Bein; Knöpfe; Krawatte; Schal; Schlips
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bind anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren abdichten; abschliessen; anbinden; anknöpfen; befestigen; den Mund verbieten; erpressen; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; knoten; ködern; mit der Schlinge fangen; schließen; schnüren; sperren; verbinden; verknoten; verschließen; zumachen; zusammenbinden; zusammenbringen
binding Bücher binden; binden
bookbinding Bücher binden; binden
lash anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren durchprügeln; verprügeln; zusammenschlagen
tie anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren anbinden; anketten; anknöpfen; anreihen; aufreien; befestigen; den Mund verbieten; erpressen; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verknoten; zusammenbinden
tie up anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten anbinden; anketten; anknöpfen; anlegen; aufbinden; aufknoten; befestigen; den Mund verbieten; dokumentieren; einhaken; erpressen; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festsetzen; heften; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verankern; verknoten; vertäuen; zubinden; zumachen; zusammenbinden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding bindende; schlüssig; stringent

Synoniemen voor "binden":


Wiktionary: binden

binden
  1. (intransitiv) Töne legato spielen
    • binden → tie
  2. (reflexiv) sich verpflichten
  3. (transitiv) durch ein Band zusammenhalten
    • binden → tie
binden
verb
  1. to stick together
  2. transitive put together in a cover, as of books
  3. to fasten with a band
  4. to attach or fasten with string
Cross Translation:
FromToVia
• binden → tie ↔ binden — vastmaken (evt. figuurlijk)
• binden → hoop; ring ↔ cercler — garnir, entourer de cerceaux, de cercles.
• binden → knot; bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien.
• binden → bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.

Computer vertaling door derden:


Engels

Uitgebreide vertaling voor Band (Engels) in het Duits

band:

band [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the band (link; binding; bond; thickness)
    Band; Bündnis; Verbunden sein
  2. the band (orchestra)
    die Band; die Harmonie; die Fanfare; die Blaskapelle; der Spielmannszug
  3. the band (gang)
    die Bande
    • Bande [die ~] zelfstandig naamwoord
  4. the band
    – The interval between status thresholds that define a specific level of performance. All input values between the upper and lower thresholds or boundaries of a band have the same indicator status and performance level. 1
    der Bereich
    • Bereich [der ~] zelfstandig naamwoord
  5. the band
    – A container for label and control pairs and for complex controls such as grids. 1
    Inforegister

Vertaal Matrix voor band:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Band band; binding; bond; link; orchestra; thickness bond; collection of poems; noise level; sound intensity; sound level; sound volume; strip; volume; volume of poetry
Bande band; gang clan; clique; crowd; gang; horde; noise level; sound intensity; sound level; sound volume; volume
Bereich band area; building site; cache region; county; department; district; domain; dominion; ground; lot; navigation place; pane; parcel; place; plot; province; range; reach; realm; region; scope; search scope; site; sphere; territory; window pane; zone
Blaskapelle band; orchestra
Bündnis band; binding; bond; link; thickness agreement; alliance; association; bond; coalition; collaboration; cooperation; fellowship; league; pact; society; treaty; union
Fanfare band; orchestra
Harmonie band; orchestra balance; consonance; equilibrium; harmony
Spielmannszug band; orchestra drum band; marching band
Verbunden sein band; binding; bond; link; thickness
- banding; circle; dance band; dance orchestra; isthmus; lot; ring; set; stria; striation; stripe
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- ring
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Band tape
Inforegister band FastTab
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- orchestra

Verwante woorden van "band":


Synoniemen voor "band":


Verwante definities voor "band":

  1. a thin flat strip of flexible material that is worn around the body or one of the limbs (especially to decorate the body)2
  2. an adornment consisting of a strip of a contrasting color or material2
  3. a restraint put around something to hold it together2
  4. a strip of material attached to the leg of a bird to identify it (as in studies of bird migration)2
  5. a thin flat strip or loop of flexible material that goes around or over something else, typically to hold it together or as a decoration2
  6. a driving belt in machinery2
  7. jewelry consisting of a circlet of precious metal (often set with jewels) worn on the finger2
    • he noted that she wore a wedding band2
  8. a stripe or stripes of contrasting color2
    • chromosomes exhibit characteristic bands2
  9. a cord-like tissue connecting two larger parts of an anatomical structure2
  10. a range of frequencies between two limits2
  11. an unofficial association of people or groups2
  12. instrumentalists not including string players2
  13. a group of musicians playing popular music for dancing2
  14. attach a ring to the foot of, in order to identify2
    • band the geese to observe their migratory patterns2
  15. bind or tie together, as with a band2
  16. The interval between status thresholds that define a specific level of performance. All input values between the upper and lower thresholds or boundaries of a band have the same indicator status and performance level.1
  17. A container for label and control pairs and for complex controls such as grids.1
  18. In printing graphics, a rectangular portion of a graphic sent by the computer to a printer. The technique of dividing a graphic into bands prevents a printer from having to reconstruct an entire image in memory before printing it.1

Wiktionary: band

band
verb
  1. (qualifier) to group together for a common purpose
  2. ornithology: to fasten an identifying band around the leg of
  3. to fasten with a band
noun
  1. group of people loosely united for a common purpose
  2. orchestra originally playing janissary music
  3. group of musicians
  4. part of radio spectrum
  5. strip of material wrapped around things to hold them together
band
noun
  1. schmales, meistens langes Bauteil aus Holz, Metall oder Kunststoff
  2. österreichisch, umgangssprachlich, regional: Verband oder Binde; Fasche
  3. kleine bis mittelgroße, kriminelle Gruppe von Menschen
  4. Gruppe von Musikern (besonders im Bereich des Jazz und der Rockmusik)
  5. -
verb
  1. Zu einer Gesamtheit führen
Cross Translation:
FromToVia
• band → Combo; Musikkapelle; Kapelle; Band ↔ band — groep mensen die populaire muziek ten gehore brengt
• band → Band; Banderole; Binde; Patronengurt; Rotte; Schar; Streifband; Streifen; Trupp; Warenbahn ↔ bande — Sorte de lien plat et large.
• band → Binde; Streifen; Band; Reifen ↔ bandeau — bande qui sert à ceindre le front et la tête.
• band → Riemen ↔ courroie — pièce de cuir ou d’étoffe, coupée en long, étroite, qui sert à lier, à attacher quelque chose.
• band → Abteilung; Detachement; Gruppe ↔ groupe — ensemble de personnes, voire d’animaux.
• band → Riemen ↔ lanière — Sorte de courroie longue et étroite.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Band







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1129 seconde
Page rendered in 1.0 seconds