Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: weggehen

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: weggehen

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. weggehen:
  2. Weggehen:
  3. Weg gehen:
  4. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor weggehen (Duits) in het Engels

weggehen:

weggehen werkwoord (gehe weg, gehst weg, geht weg, ging weg, ginget weg, weggegangen)

  1. weggehen (fortgehen; austreten; ausscheiden)
    to leave
    – go away from a place 1
    • leave werkwoord (leaves, left, leaving)
      • At what time does your train leave?1
      • She didn't leave until midnight1
      • The ship leaves at midnight1
    to abandon; to depart from; to secede from; to withdraw; to retire
    • abandon werkwoord (abandons, abandoned, abandoning)
    • depart from werkwoord (departs from, departed from, departing from)
    • secede from werkwoord (secedes from, seceded from, seceding from)
    • withdraw werkwoord (withdraws, withdrew, withdrawing)
    • retire werkwoord (retires, retired, retiring)

Conjugations for weggehen:

Präsens
  1. gehe weg
  2. gehst weg
  3. geht weg
  4. gehen weg
  5. geht weg
  6. gehen weg
Imperfekt
  1. ging weg
  2. gingst weg
  3. ging weg
  4. gingen weg
  5. ginget weg
  6. gingen weg
Perfekt
  1. bin weggegangen
  2. bist weggegangen
  3. ist weggegangen
  4. sind weggegangen
  5. seid weggegangen
  6. sind weggegangen
1. Konjunktiv [1]
  1. gehe weg
  2. gehest weg
  3. gehe weg
  4. gehen weg
  5. gehet weg
  6. gehen weg
2. Konjunktiv
  1. ginge weg
  2. gingest weg
  3. ginge weg
  4. gingen weg
  5. ginget weg
  6. gingen weg
Futur 1
  1. werde weggehen
  2. wirst weggehen
  3. wird weggehen
  4. werden weggehen
  5. werdet weggehen
  6. werden weggehen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde weggehen
  2. würdest weggehen
  3. würde weggehen
  4. würden weggehen
  5. würdet weggehen
  6. würden weggehen
Diverses
  1. geh weg!
  2. geht weg!
  3. gehen Sie weg!
  5. weggegangen
  6. weggehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor weggehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leave Abfahren; Abreisen; Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag; Weggehen
retire Ausscheidung; Austritt; Kündigung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandon ausscheiden; austreten; fortgehen; weggehen abblasen; abbrechen; absagen; anbsetzen; ausscheiden; etwas aufgeben; im Stich lassen; verlassen; verzichten; zurücktreten
depart from ausscheiden; austreten; fortgehen; weggehen
leave ausscheiden; austreten; fortgehen; weggehen abfahren; abgeben; abliefern; abreisen; aufbrechen; ausfahren; besorgen; bestellen; bringen; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; im Stich lassen; ins Haus liefern; liefern; losfahren; schmieren; seineZelteabbrechen; senden; sich entfernen; sich zurückziehen; verlassen; wegfahren; wegreisen; zustellen; ölen; übriglassen
retire ausscheiden; austreten; fortgehen; weggehen aus dem Amt scheiden; aus dem amt treten; ausscheiden; austreten; in den Ruhestand versetzen; pensionieren; sichzurückziehen
secede from ausscheiden; austreten; fortgehen; weggehen aus dem amt treten
withdraw ausscheiden; austreten; fortgehen; weggehen abtreten; aus dem Amt scheiden; aus dem amt treten; ausscheiden; austreten; sichzurückziehen; zurückfahren; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurücktreten; zurückzaudern; zurückzucken

Synoniemen voor "weggehen":


Wiktionary: weggehen

weggehen
verb
  1. sich entfernen; einen Ort verlassen
  2. verschwinden, beseitigt werden können
weggehen
verb
  1. To depart (intransitive)
  2. to depart or leave a place
  3. to disappear (jump)
  4. go away
Cross Translation:
FromToVia
• weggehen → leave ↔ vertrekken — weggaan
• weggehen → leave ↔ weggaan — zich ergens vandaan begeven
• weggehen → come out; go out ↔ sortir — passer du dedans vers le dehors

Weggehen:

Weggehen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Weggehen (Abfahren; Abreisen)
    the leave; the depart
    • leave [the ~] zelfstandig naamwoord
    • depart [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Weggehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
depart Abfahren; Abreisen; Weggehen
leave Abfahren; Abreisen; Weggehen Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
depart abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen; ölen
leave abfahren; abgeben; abliefern; abreisen; aufbrechen; ausfahren; ausscheiden; austreten; besorgen; bestellen; bringen; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortgehen; fortreisen; im Stich lassen; ins Haus liefern; liefern; losfahren; schmieren; seineZelteabbrechen; senden; sich entfernen; sich zurückziehen; verlassen; wegfahren; weggehen; wegreisen; zustellen; ölen; übriglassen

Weg gehen:

Weg gehen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Weg gehen (Gehen; Verlassen; Fortgehen)
    the leaving
    • leaving [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Weg gehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leaving Fortgehen; Gehen; Verlassen; Weg gehen Abfahrt; Abreise; Ausscheidung; Austritt; Kündigung; Verlassen; Verschwinden; abfahren; abreisen; von etwas Absehen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0470 seconde
Page rendered in 1.0 seconds