Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: vermindern

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: vermindern

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. vermindern:
  2. Vermindern:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor vermindern (Duits) in het Engels

vermindern:

vermindern werkwoord (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)

  1. vermindern (geringer werden; verringern; schlechter werden; weniger werden)
    to decrease; to decline; to shrink; to remove; to dwindle; wain; to take away; to go thieving; be shortcoming
    • decrease werkwoord (decreases, decreased, decreasing)
    • decline werkwoord (declines, declined, declining)
    • shrink werkwoord (shrinks, shrank, shrinking)
    • remove werkwoord (removes, removed, removing)
    • dwindle werkwoord (dwindles, dwindled, dwindling)
    • wain werkwoord
    • take away werkwoord (takes away, took away, taking away)
    • go thieving werkwoord (goes thieving, went thieving, going thieving)
    • be shortcoming werkwoord
  2. vermindern (abbauen; sinken; wegnehmen; )
    to decline; waining; to regress
    • decline werkwoord (declines, declined, declining)
    • waining werkwoord
    • regress werkwoord (regresses, regressed, regressing)
  3. vermindern (kürzen; reduzieren; einschränken; )
    to decrease; to diminish; to reduce; to curtail; to lessen; to scale down; to dwindle; shrink away; to mark down
    • decrease werkwoord (decreases, decreased, decreasing)
    • diminish werkwoord (diminishs, diminished, diminishing)
    • reduce werkwoord (reduces, reduced, reducing)
    • curtail werkwoord (curtails, curtailed, curtailing)
    • lessen werkwoord (lessens, lessened, lessening)
    • scale down werkwoord (scales down, scaled down, scaling down)
    • dwindle werkwoord (dwindles, dwindled, dwindling)
    • shrink away werkwoord
    • mark down werkwoord (marks down, marked down, marking down)
  4. vermindern (verkleinern; minimalisieren; verringern; )
    to reduce; make smaller
  5. vermindern (einschränken; reduzieren; die Ausgaben einschränken; )
    to economize; to cut down; to save; to economise
    • economize werkwoord, Amerikaans (economizes, economized, economizing)
    • cut down werkwoord (cuts down, cut down, cutting down)
    • save werkwoord (saves, saved, saving)
    • economise werkwoord, Brits
  6. vermindern (schwinden; schrumpfen; einschrumpfen; )
    to shrink; to diminish; to decrease; to reduce; to shrivel up; to shrink back; to dwindle; to lessen; to shrivel; to go down; shrink away; to drop
    • shrink werkwoord (shrinks, shrank, shrinking)
    • diminish werkwoord (diminishs, diminished, diminishing)
    • decrease werkwoord (decreases, decreased, decreasing)
    • reduce werkwoord (reduces, reduced, reducing)
    • shrivel up werkwoord (shrivels up, shrivelled up, shrivelling up)
    • shrink back werkwoord (shrinks back, shrank back, shrinking back)
    • dwindle werkwoord (dwindles, dwindled, dwindling)
    • lessen werkwoord (lessens, lessened, lessening)
    • shrivel werkwoord (shrivels, shrivelled, shrivelling)
    • go down werkwoord (goes down, went down, going down)
    • shrink away werkwoord
    • drop werkwoord (drops, dropped, dropping)
  7. vermindern (verkleinern; reduzieren; verringern; mindern)
    to diminish; to shrink; to decrease; to reduce
    • diminish werkwoord (diminishs, diminished, diminishing)
    • shrink werkwoord (shrinks, shrank, shrinking)
    • decrease werkwoord (decreases, decreased, decreasing)
    • reduce werkwoord (reduces, reduced, reducing)

Conjugations for vermindern:

Präsens
  1. vermindere
  2. verminderst
  3. vermindert
  4. verminderen
  5. vermindert
  6. verminderen
Imperfekt
  1. verminderte
  2. vermindertest
  3. verminderte
  4. verminderten
  5. vermindertet
  6. verminderten
Perfekt
  1. habe vermindert
  2. hast vermindert
  3. hat vermindert
  4. haben vermindert
  5. habt vermindert
  6. haben vermindert
1. Konjunktiv [1]
  1. vermindere
  2. verminderest
  3. vermindere
  4. verminderen
  5. verminderet
  6. verminderen
2. Konjunktiv
  1. verminderte
  2. vermindertest
  3. verminderte
  4. verminderten
  5. vermindertet
  6. verminderten
Futur 1
  1. werde vermindern
  2. wirst vermindern
  3. wird vermindern
  4. werden vermindern
  5. werdet vermindern
  6. werden vermindern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vermindern
  2. würdest vermindern
  3. würde vermindern
  4. würden vermindern
  5. würdet vermindern
  6. würden vermindern
Diverses
  1. verminder!
  2. vermindert!
  3. verminderen Sie!
  5. vermindert
  6. vermindernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vermindern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
decline Abnahme; Bodensenkung; Dekadenz; Depression; Einsenkung; Einsturz; Einstürzen; Entartung; Fallen; Flaute; Mulde; Niedergang; Niederung; Rückfall; Rückgang; Schrumpfung; Schwäche; Senke; Senkung; Sinken; Untergang; Verfall; Zusammenbruch
decrease Abgang; Abnahme; Abnehmen; Abschwächung; Einsparung; Fallen; Kostenersparnis; Lagerabgang; Reduktion; Rückgang; Rücklauf; Schrumpfung; Senkung; Sinken; Verminderung; Verringerung
drop Erkundungsfahrt; Fallhöhe; Gläschen; Schluck; Schnaps; Stehempfang; Tropfen; kleiner Schluck
remove Abnehmen; Abwischen; Staub abnehmen
shrink Psychiater
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be shortcoming geringer werden; schlechter werden; vermindern; verringern; weniger werden
curtail beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; reduzieren; schrumpfen; vermindern begrenzen; beschränken; eindämmen; einkürzen; einschränken; kürzen; kürzermachen; limitieren; schmälern; verkleinern; verknappen; verkürzen
cut down die Ausgaben einschränken; einschränken; mindern; reduzieren; sich einschränken; sparsamer leben; vermindern Bäume fällen; abholzen; einkürzen; fällen; hacken; hauen; kappen; kürzen; kürzer machen; losschneiden; umhacken; umhauen; umschlagen; verkleinern; verkürzen
decline abbauen; abschwächen; fallen; fortnehmen; geringer werden; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; weniger werden; zurückgehen; zusammengehen ablehnen; abschlagen; abstoßen; abwandeln; abweisen; abändern; ausschlagen; beugen; deklinieren; konjugieren; verbeugen; vergehen; verwerfen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen; zurückweisen
decrease beschränken; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; mindern; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; schwinden; verkleinern; vermindern; verringern; weniger werden; zusammenschrumpfen schrumpfen; schwinden
diminish beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; mindern; reduzieren; schrumpfen; schwinden; verkleinern; vermindern; verringern; zusammenschrumpfen abnehmen; mindern; reduzieren; schrumpfen; zurückgehen; zusammenschrumpfen
drop einschrumpfen; mindern; reduzieren; schrumpfen; schwinden; vermindern; verringern; zusammenschrumpfen ablehnen; abrutschen; abschieben; absetzen; abtropfen; abweisen; abwerfen; aus Zink; auslassen; auslecken; aussteigen lassen; das Verfahren einstellen; durchfallen; durchrasseln; durchsickern; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; entlassen; fallen; feuern; galvanisieren; herabsacken; herauströpfeln; herunterrutschen; herunterstürzen; hinunterstürzen; kippen; laufen; lecken; purzeln; sausen; schmeißen; segeln; senken; seponieren; setzen; sickern; sinken; stolpern; suspendieren; taumeln; trennen; triefen; tropfen; tröpfeln; umfallen; umkippen; verabschieden; versenken; versinken; verzinken; weglassen; werfen; zinken; zu den Akten legen; zurückweisen
dwindle beschränken; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; mindern; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; schwinden; vermindern; verringern; weniger werden; zusammenschrumpfen abnehmen; mindern; reduzieren; schrumpfen; verblassen; zurückgehen; zusammenschrumpfen
economise die Ausgaben einschränken; einschränken; mindern; reduzieren; sich einschränken; sparsamer leben; vermindern die Ausgaben einschränken; einschränken; ersparen; kürzertreten; sicheinschränken; sparen; sparsamerleben
economize die Ausgaben einschränken; einschränken; mindern; reduzieren; sich einschränken; sparsamer leben; vermindern die Ausgaben einschränken; einschränken; ersparen; kürzertreten; sicheinschränken; sparen; sparsamerleben
go down einschrumpfen; mindern; reduzieren; schrumpfen; schwinden; vermindern; verringern; zusammenschrumpfen absteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; kehren; nach unten gehen; nach unten laufen; niedergehen; niedersteigen; schrumpfen; schwinden; sinken; untergehen; zurückgehen; zurückgreifen
go thieving geringer werden; schlechter werden; vermindern; verringern; weniger werden abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen
lessen beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; mindern; reduzieren; schrumpfen; schwinden; vermindern; verringern; zusammenschrumpfen erlahmen; ermatten; ermüden; erschlaffen; schwach werden; schwächer werden
make smaller einschrumpfen; kürzen; mindern; minimalisieren; schrumpfen; verkleinern; vermindern; verringern
mark down beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; reduzieren; schrumpfen; vermindern herabsetzen; niedriger machen; reduzieren; senken
reduce beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; mindern; minimalisieren; reduzieren; schrumpfen; schwinden; verkleinern; vermindern; verringern; zusammenschrumpfen abgrenzen; ableiten; abpreisen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; herabsetzen; lang einkochen zum eindicken; limitieren; minimalisieren; mäßigen; niedriger machen; reduzieren; senken; umzäunen; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen; zurückführen
regress abbauen; abschwächen; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zurückgehen; zusammengehen
remove geringer werden; schlechter werden; vermindern; verringern; weniger werden abhandeln; abstauben; abtakeln; abwickeln; abwischen; aufräumen; aus der Fassung bringen; ausnehmen; ausräumen; ausscheiden; ausstoßen; beilegen; beseitigen; bestrafen; bestürzen; blamieren; demontieren; entfernen; entfestigen; entgegenhalten; entheben; entsetzen; entstauben; fortbringen; fortschaffen; herausnehmen; jemandem einen Vorwurf machen; leermachen; nachtragen; putzen; reinigen; reinmachen; räumen; rügen; saubermachen; schlichten; säubern; tadeln; umziehen; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen; vertreiben; verweisen; verwirren; vorhalten; vorwerfen; wegführen; wegleiten; wegnehmen; wegräumen; wegschaffen; wegtun; zurechtweisen; übersiedeln
save die Ausgaben einschränken; einschränken; mindern; reduzieren; sich einschränken; sparsamer leben; vermindern Geld auf der Bank tun; Schutz bieten; ablegen; abschießen; abschirmen; abstellen; achten; ansammeln; aufbewahren; aufheben; betten; bewahren; die Ausgaben einschränken; einschränken; einstallen; einstellen; erhalten; ersparen; fortsetzen; hegen; hinlegen; hüten; instandhalten; kürzertreten; retten; sammeln; scharen; schützen; sicheinschränken; sparen; sparsamerleben; speichern; unterstellen; versammeln; verschonen; wahren; weglegen; zurücklegen; übrigbehalten
scale down beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; reduzieren; schrumpfen; vermindern minimalisieren; reduzieren
shrink einschrumpfen; geringer werden; mindern; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; schwinden; verkleinern; vermindern; verringern; weniger werden; zusammenschrumpfen abnehmen; abnehmend; mindern; reduzieren; schrumpfen; schwinden; schwindend; verkleinern; zurückfahren; zurückgehen; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken; zusammenschrumpfen
shrink away beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; mindern; reduzieren; schrumpfen; schwinden; vermindern; verringern; zusammenschrumpfen
shrink back einschrumpfen; mindern; reduzieren; schrumpfen; schwinden; vermindern; verringern; zusammenschrumpfen zurückfahren; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken; zusammenschrumpfen
shrivel einschrumpfen; mindern; reduzieren; schrumpfen; schwinden; vermindern; verringern; zusammenschrumpfen zusammenschrumpfen
shrivel up einschrumpfen; mindern; reduzieren; schrumpfen; schwinden; vermindern; verringern; zusammenschrumpfen einschrumpfen; eintrocknen; falten; runzligwerden; schrumpeln; schrumpfen; schwinden; sichkrümmen; zusammenschrumpfen
take away geringer werden; schlechter werden; vermindern; verringern; weniger werden abführen; abhandenmachen; abnehmen; abräumen; abtragen; aufholen; davontragen; entfernen; entnehmen; entwenden; fortbringen; fortfahren; fortführen; fortnehmen; fortschaffen; fortschleppen; forttragen; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegbringen; wegführen; wegholen; wegnehmen; wegschaffen; wegschleppen; wegschnappen; wegtragen
wain geringer werden; schlechter werden; vermindern; verringern; weniger werden
waining abbauen; abschwächen; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zurückgehen; zusammengehen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut down verkürzt
save ausgeschloßen; ausschließlich; unter Ausschluß von

Synoniemen voor "vermindern":


Wiktionary: vermindern

vermindern
verb
  1. kleiner/weniger/geringer machen
vermindern
verb
  1. have a diminishing effect on
  2. To make smaller
  3. to reduce in quality or purity
Cross Translation:
FromToVia
• vermindern → reduce; decrease ↔ verminderen — doen afnemen in aantal, kleiner maken
• vermindern → spare; save; economize; cut down ↔ bezuinigen — door zuinig met geld of iets anders om te gaan de uitgaven verminderen

Vermindern:

Vermindern [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Vermindern (Schwächer werden; Abnehmen; Abfallen)
    the declining in force; the weakening; the decrease in strength; the decrease in power

Vertaal Matrix voor Vermindern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
declining in force Abfallen; Abnehmen; Schwächer werden; Vermindern
decrease in power Abfallen; Abnehmen; Schwächer werden; Vermindern
decrease in strength Abfallen; Abnehmen; Schwächer werden; Vermindern
weakening Abfallen; Abnehmen; Schwächer werden; Vermindern Abschwächen; Abschwächung; Auszehrung; Entkräftung; Schwächung; Verminderung; Verringerung
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
weakening abnehmend; schwächer werdend







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0819 seconde
Page rendered in 1.0 seconds