Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Zahn:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Zahn (Duits) in het Engels

Zahn:

Zahn [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Zahn (Zähne)
    the tooth
    – hard bonelike structures in the jaws of vertebrates; used for biting and chewing or for attack and defense 1
    • tooth [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zahn:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tooth Zahn; Zähne

Synoniemen voor "Zahn":


Wiktionary: Zahn

Zahn
noun
  1. Technik: in Gegenständen mit aneinandergereihten Spitzen eine Zacke
  2. Teil des Gebisses von Menschen und Wirbeltieren
Zahn
noun
  1. -
  2. tooth on a gear
  3. biological tooth
  4. saw tooth
  5. gear tooth
adjective
  1. of or concerning the teeth

Cross Translation:
FromToVia
Zahn tooth tand — scherp uitsteeksel
Zahn tooth tand — hard wit voorwerp in de mond
Zahn tooth; teeth; cog; prong dent — Os de la mâchoire (1)
Zahn tooth; sawtooth dent — Dents de scie (2)
Zahn tooth dent — Dents d’engrenage (2)