Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: lenken

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: lenken

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. lenken:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor lenken (Duits) in het Engels

lenken:

lenken werkwoord (lenke, lenkst, lenkt, lenkte, lenktet, gelenkt)

  1. lenken (fahren; steuern)
    to steer; to drive; be at the wheel
  2. lenken (fahren; steuern)
    to ride; to drive; to operate
    • ride werkwoord (rides, rode, riding)
    • drive werkwoord (drives, drove, driving)
    • operate werkwoord (operates, operated, operating)
  3. lenken
    drive horses; to drive
  4. lenken (führen; leiten)
    to lead; to guide; to direct; point the direction
  5. lenken (kommandieren; führen; leiten; )
    to preside; to take the lead; be in command of; to command; to order
    • preside werkwoord (presides, presided, presiding)
    • take the lead werkwoord (takes the lead, took the lead, taking the lead)
    • be in command of werkwoord
    • command werkwoord (commands, commanded, commanding)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
  6. lenken (verweisen; hinweisen; überweisen; )
    to refer to; to direct; to address
    • refer to werkwoord (refers to, referring to, referring to)
    • direct werkwoord (directs, directed, directing)
    • address werkwoord (address, addressed, addressing)
  7. lenken (steuern; befahren; navigieren)
    to navigate; fly an aeroplane; fly a machine
  8. lenken (koordinieren; führen; leiten)
    to coordinate; to organize; to arrange; to organise
    • coordinate werkwoord (coordinates, coordinated, coordinating)
    • organize werkwoord, Amerikaans (organizes, organized, organizing)
    • arrange werkwoord (arranges, arranged, arranging)
    • organise werkwoord, Brits
  9. lenken (über Stag gehen; reihen; drehen; )
    go overboard for; change one's tack
    to tack
    – reverse (a direction, attitude, or course of action) 1
    • tack werkwoord (tacks, tacked, tacking)
  10. lenken (kommandieren; regieren; herrschen; )
    to reign; to rule; exercise authority; to order; to exert power
    • reign werkwoord (reigns, reigned, reigning)
    • rule werkwoord (rules, ruled, ruling)
    • exercise authority werkwoord
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • exert power werkwoord (exerts power, exerted power, exerting power)

Conjugations for lenken:

Präsens
  1. lenke
  2. lenkst
  3. lenkt
  4. lenken
  5. lenkt
  6. lenken
Imperfekt
  1. lenkte
  2. lenktest
  3. lenkte
  4. lenkten
  5. lenktet
  6. lenkten
Perfekt
  1. habe gelenkt
  2. hast gelenkt
  3. hat gelenkt
  4. haben gelenkt
  5. habt gelenkt
  6. haben gelenkt
1. Konjunktiv [1]
  1. lenke
  2. lenkest
  3. lenke
  4. lenken
  5. lenket
  6. lenken
2. Konjunktiv
  1. lenkte
  2. lenktest
  3. lenkte
  4. lenkten
  5. lenktet
  6. lenkten
Futur 1
  1. werde lenken
  2. wirst lenken
  3. wird lenken
  4. werden lenken
  5. werdet lenken
  6. werden lenken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde lenken
  2. würdest lenken
  3. würde lenken
  4. würden lenken
  5. würdet lenken
  6. würden lenken
Diverses
  1. lenk!
  2. lenkt!
  3. lenken Sie!
  5. gelenkt
  6. lenkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor lenken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
address Adresse; Anschrift; Ansprache; E-Mail-Adresse; Hausadresse; Internet-E-Mail-Adresse; Konzert; Lesung; Rede; Wohnort; Wohnplatz; Wohnsitz
command Anführung; Anweisung; Auftrag; Autorität; Befehl; Beherrschung; Dienstbefehl; Erlaß; Führung; Gebot; Grad der Fähigkeiten; Heeresbefehl; Herrschaft; Instruktion; Kommando; Leitung; Macht; Oberbefehl; Obrigkeit; Reserviertheit; Spitze; Vorausgehen; Vorgehen; Weisung; Zwangsbefehl; militärischer Befehl
coordinate Koordinate
drive Anregung; Anreiz; Antrieb; Antriebskraft; Arbeitsfähigkeit; Arbeitskraft; Arbeitslust; Auffahrt; Ausfahrt; Ausflug; Autofahrt; Diskettenlaufwerk; Einfahrt; Energie; Erkundung; Erkundungsfahrt; Exkurs; Exkursion; Expedition; Fahrt; Feurigkeit; Geschlechtstrieb; Hatz; Hektik; Herüberfahren; Hetzjagd; Impuls; Inbrunst; Kesseltreiben; Kraft; Laufwerk; Lehrausflug; Leidenschaft; Leidenschaftlichkeit; Leistungsfähigkeit; Marsch; Motor; Rampe; Reise; Reiz; Ritt; Schneidigkeit; Schulausflug; Seele; Spannkraft; Spazierfahrt; Spazierritt; Spritzfahrt; Stimulanz; Studienreise; Tatkraft; Tour; Treibjagd; Trieb; Triebkraft; Zufahrtsstraße
guide Anweizung; Begleiterin; Fremdenführer; Führer; Führerin; Führungslinie; Handbuch; Lotse; Reiseführer; Reiseleiter; Richtlinie; Wegweiser
lead Anführung; Anhaltspunkt; Anknüpfungspunkt; Anspielung; Blei; Fingerzeig; Führung; Füllung; Hinweis; Indiz; Kabel; Kundenlead; Lead; Leitung; Lot; Schimmer; Senklot; Spitze; Spur; Stichwort; Tip; Vertriebslead; Verweisung; Vorausgehen; Vorgehen; Vorsprung; Wink; elektrische Leitung; potenzieller Kunde
operate Agieren; Handeln
order Anweisung; Auftrag; Befehl; Bestellung; Bändchen; Dienstbefehl; Dienstbefehle; Erlaß; Gebot; Gleichmäßigkeit; Heeresbefehl; Instruktion; Kommando; Lieferung; Orden; Ordnung; Regelmäßigkeit; Reihenfolge; Stapelreihenfolge; Symmetrie; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen; Vollmachten; Weisung; Z-Reihenfolge; Zustellung; Zwangsbefehl; militärischer Befehl
reign Dynastie; Familie; Regentschaft; Regime; Staatsführung; Staatsmacht
ride Herüberfahren; Spazierfahrt; Spazierritt
rule Ansehen; Autorität; Dienstordnung; Dominanz; Filter; Gesetzmäßigkeit; Grundregel; Legitimität; Linie; Macht; Ordnung; Regel; Regentschaft; Regime; Richtlinie; Staatsführung; Staatsmacht; offizielle Verordnung
tack Heftstich; Reihstich; kleine Nagel mit plattem Kopf
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
address ausschicken; einweisen; führen; geleiten; herüberschicken; hinweisen; hinüberschicken; leiten; lenken; schicken; senden; verweisen; weisen; überweisen adressieren
arrange führen; koordinieren; leiten; lenken Haus einrichten; Maßregeln treffen; abmachen; anordnen; arrangieren; aufbauen; aufstellen; ausmachen; ausrichten; bauen; deichseln; einordnen; einrichten; einsetzen; einteilen; erbauen; errichten; festlegen; gliedern; herrichten; inOrdnungbringen; installieren; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; steuern; veranstalten; vereinbaren
be at the wheel fahren; lenken; steuern
be in command of anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen
change one's tack drehen; kehren; lenken; reihen; schnüren; seineMeinungändern; wenden; über Stag gehen
command anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; dirigieren; erlassen; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; leiten; regieren
coordinate führen; koordinieren; leiten; lenken
direct ausschicken; einweisen; führen; geleiten; herüberschicken; hinweisen; hinüberschicken; leiten; lenken; schicken; senden; verweisen; weisen; überweisen Herr sein über; anführen; befehlen; dirigieren; führen; gebieten; herrschen über; hinweisen auf; inszenieren; leiten; verweisen auf
drive fahren; lenken; steuern ankurbeln; anregen; antreiben; aufjagen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpeitschen; aufpolieren; aufreizen; auspfählen; einhämmern; einrammen; ermuntern; ermutigen; fundieren; hetzen; rammen; reiten; reizen; schlagen; stimulieren; verbessern; zusprechen
drive horses lenken
exercise authority befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern
exert power befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern beauftragen; befehlen; kommandieren
fly a machine befahren; lenken; navigieren; steuern
fly an aeroplane befahren; lenken; navigieren; steuern
go overboard for drehen; kehren; lenken; reihen; schnüren; seineMeinungändern; wenden; über Stag gehen
guide führen; leiten; lenken kanalisieren; zum Guten wenden
lead führen; leiten; lenken anführen; dirigieren; führen; kanalisieren; leiten; loten; sondieren; visieren; zum Guten wenden
navigate befahren; lenken; navigieren; steuern befahren; gegen den Wind einfahren; lavieren; navigieren; steuern
operate fahren; lenken; steuern Knöpfe bedienen; arbeiten; funktionieren; tun; vorgehen
order anordnen; befehlen; beherrschen; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen Herr sein über; Maßregeln treffen; anfordern; ankündigen; anordnen; anrücken; ansagen; auftragen; austragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; bekanntmachen; bestellen; diktieren; einen Brief diktieren; eingeben; einordnen; einteilen; erlassen; etwas erlaßen; gebieten; heranrücken; herrschen; herrschen über; inOrdnungbringen; insHausliefern; katalogisieren; klassifizieren; kommandieren; liefern; ordnen; regeln; regieren; senden; verlesen; verordnen; vorschreiben; zustellen
organise führen; koordinieren; leiten; lenken Haus einrichten; ablegen; archivieren; aufheben; katalogisieren
organize führen; koordinieren; leiten; lenken Haus einrichten; ablegen; archivieren; aufheben; katalogisieren
point the direction führen; leiten; lenken kanalisieren; zum Guten wenden
preside anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; dirigieren; führen; leiten
refer to ausschicken; einweisen; führen; geleiten; herüberschicken; hinweisen; hinüberschicken; leiten; lenken; schicken; senden; verweisen; weisen; überweisen hinweisen auf; verweisen auf
reign befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern die Grippe herscht; herrschen; sich verbreiten
ride fahren; lenken; steuern reiten
rule befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern beauftragen; befehlen; die Grippe herscht; herrschen; kommandieren; sich verbreiten
steer fahren; lenken; steuern
tack drehen; kehren; lenken; reihen; schnüren; seineMeinungändern; wenden; über Stag gehen gegen den Wind einfahren; kreuzigen; lavieren; seine meinung ändern; über stag gehen; überqueren
take the lead anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
direct auf der Stelle; aufrecht; aufrichtig; direkt; direkte; ehrlich; ernsthaft; fair; frontal; geradeheraus; klassenweise; offen; rundheraus; schnell; schnurgerade; sofortig; unmittelbar; unmittelbare; unverstellt; wahr

Synoniemen voor "lenken":


Wiktionary: lenken

lenken
verb
  1. transitiv, ohne Adverbiale der Richtung: etwas oder jemanden steuern; die Steuerungsgewalt über etwas oder jemanden innehaben, verfügen über etwas oder jemanden
  2. -
lenken
verb
  1. to exercise a determining influence on
  2. direct the flow
Cross Translation:
FromToVia
• lenken → focus ↔ vestigen — richten
• lenken → drive; steer; fly; conduct; guide; lead; channel; wage; bring ↔ conduire — mener, guider, diriger vers un lieu déterminé.
• lenken → guide; conduct; direct; head; lead; drive; show the way ↔ guider — accompagner quelqu’un pour lui montrer le chemin.
• lenken → tune; attune; regulate; regularize; settle; adjust; arrange; put in order; tidy; categorize; collate; order; sort; conduct; direct; guide; head; lead; drive; show the way ↔ régler — tirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.2164 seconde
Page rendered in 1.0 seconds