Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: stopfen

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: stopfen

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. stopfen:
  2. Stopfen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor stopfen (Duits) in het Engels

stopfen:

stopfen werkwoord (stopfe, stopfst, stopft, stopfte, stopftet, gestopft)

  1. stopfen (Löcher stopfen; flicken)
    to darn; to fill up; to mend
    • darn werkwoord (darns, darned, darning)
    • fill up werkwoord (fills up, filled up, filling up)
    • mend werkwoord (mends, mended, mending)
  2. stopfen (hineinstopfen; pfropfen; vollstopfen)
    to stuff
    • stuff werkwoord (stuffs, stuffed, stuffing)
  3. stopfen
    to darn
    • darn werkwoord (darns, darned, darning)
  4. stopfen
    to lead to constipation
    • lead to constipation werkwoord (leads to constipation, led to constipation, leading to constipation)
  5. stopfen (abdichten; dichten; isolieren; schließen)
    to caulk
    • caulk werkwoord (caulks, caulked, caulking)
  6. stopfen (fressen)
    to cram
    • cram werkwoord (crams, crammed, cramming)
  7. stopfen (aufessen; konsumieren; bunkeren; )
    to dispatch; to consume
    • dispatch werkwoord (dispatches, dispatched, dispatching)
    • consume werkwoord (consumes, consumed, consuming)
  8. stopfen (abdichten; schließen; dichten; isolieren)
    fill gaps; to stop; stop holes
  9. stopfen (vollstopfen; pfropfen; schlemmen; )
    to gormandize; to gormandise; to gourmandize
  10. stopfen (hinunterschlucken; nehmen; verschlucken; )
    to gulp down
    • gulp down werkwoord (gulps down, gulped down, gulping down)
  11. stopfen (vollfressen; hineinstopfen; pfropfen; )
    stuff with food

Conjugations for stopfen:

Präsens
  1. stopfe
  2. stopfst
  3. stopft
  4. stopfen
  5. stopft
  6. stopfen
Imperfekt
  1. stopfte
  2. stopftest
  3. stopfte
  4. stopften
  5. stopftet
  6. stopften
Perfekt
  1. habe gestopft
  2. hast gestopft
  3. hat gestopft
  4. haben gestopft
  5. habt gestopft
  6. haben gestopft
1. Konjunktiv [1]
  1. stopfe
  2. stopfest
  3. stopfe
  4. stopfen
  5. stopfet
  6. stopfen
2. Konjunktiv
  1. stopfte
  2. stopftest
  3. stopfte
  4. stopften
  5. stopftet
  6. stopften
Futur 1
  1. werde stopfen
  2. wirst stopfen
  3. wird stopfen
  4. werden stopfen
  5. werdet stopfen
  6. werden stopfen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stopfen
  2. würdest stopfen
  3. würde stopfen
  4. würden stopfen
  5. würdet stopfen
  6. würden stopfen
Diverses
  1. stopf!
  2. stopft!
  3. stopfen Sie!
  5. gestopft
  6. stopfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor stopfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
consume verbrauchen
dispatch Ablieferung; Auslieferung; Beförderung; Berufung; Delegation; Einschickung; Lieferung; Mission; Sendung; Versand; Versandung; Versendung
fill up Beendung; Ergänzung; Erweiterung; Fertigstellung; Nachtrag; Vollendung
stop Aufenthalt; Aufschub; Ausstand; Halt; Haltestelle; Stillstand; Stop; Stopp
stuff Artikel; Besitztümer; Dinge; Dinger; Güter; Handelsware; Hasch; Haschisch; Inventar; Kannabis; Kaufware; Materie; Sachen; Schotter; Split; Steinschlag; Steinschläge; Stuff; Zeug
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
caulk abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen
consume aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen Rauschgift konsumieren; aufarbeiten; aufbrauchen; aufessen; aufknabbern; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; benutzen; ernähren; erquicken; essen; fressen; gebrauchen; konsumieren; laben; nutzen; speisen; verbrauchen; verdauen; verschlingen; verspeisen; verwerten; verwirken; verzehren; zehren; zu sich nehmen
cram fressen; stopfen fressen; vollstopfen
darn Löcher stopfen; flicken; stopfen
dispatch aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen abfertigen; disponieren; versenden
fill gaps abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen
fill up Löcher stopfen; flicken; stopfen anfüllen; auffüllen; auftanken; ausfüllen; beifüllen; füllen; komplettieren; nachfüllen; nachschütten; nachtanken; tanken; vervollständigen; vollgießen; zuschütten; zuwerfen
gormandise fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; stopfen; vollstopfen
gormandize fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; stopfen; vollstopfen
gourmandize fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; stopfen; vollstopfen
gulp down aufessen; auffressen; bunkern; einstecken; fressen; futtern; genießen; hereinkriegen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; nehmen; schlingen; schlucken; schwelgen; stopfen; verschlingen; verschlucken; verspeisen; vertilgen; verzehren; ätzen hinunterschlucken; schlucken
lead to constipation stopfen
mend Löcher stopfen; flicken; stopfen ausbessern; deichseln; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; innovieren; montieren; reparieren; restaurieren; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
stop abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen Blut stillen; Einhalt gebieten; abbremsen; abhalten; abmachen; absetzen; abstellen; abstoppen; anhalten; aufhalten; aufhören; ausscheiden; aussetzen; beenden; behindern; beschließen; bestimmen; bremsen; einstellen; enden; entgegenarbeiten; entgegenwirken; entscheiden; etwas aufgeben; festfahren; festlegen; festsetzen; halten; hapern; hemmen; hindern; hinhalten; hintertreiben; konterkarieren; schließen; sstoppen; stagnieren; stehenbleiben; stillen; stillsetzen; stocken; stoppen; stutzen; vereinbaren; verspäten; verzichten; verzögern; zum Stillstand bringen; zurückhalten; zurücktreten
stop holes abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen
stuff hineinstopfen; pfropfen; stopfen; vollstopfen ausstopfen; präparieren; stauen
stuff with food fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; stopfen; vollfressen; vollstopfen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
dispatch Absenden; Sendung
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
darn verdammt; verdammtnochmal

Synoniemen voor "stopfen":


Wiktionary: stopfen

stopfen
verb
  1. etwas verformbar irgendwo hineindrücken
  2. einen Schaden an einem Kleidungsstück mit Faden und Nadel ausbessern, so dass eine Art Gewebe entsteht
stopfen
verb
  1. stitch with thread
  2. to press, force, or drive, particularly in filling, or in thrusting one thing into another
  3. close an aperture
Cross Translation:
FromToVia
• stopfen → block; clog; stop up; choke; congest; fill; plug; stuff; tamp; stop; stopper ↔ boucher — Traductions à trier suivant le sens

Stopfen:

Stopfen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Stopfen (Zustopfen)
    the plugging; the stopping

Vertaal Matrix voor Stopfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plugging Stopfen; Zustopfen
stopping Stopfen; Zustopfen Abhalten; Aufhören; Ausscheiden; Füllsel; Füllstoff; Füllung; Hindern; Verschweigen; stil halten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stopping stoppen

Synoniemen voor "Stopfen":


Verwante vertalingen van stopfen



Engels

Uitgebreide vertaling voor stopfen (Engels) in het Duits







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0519 seconde
Page rendered in 1.0 seconds