Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. greis:
  2. Greis:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Greis (Duits) in het Engels

greis:

greis bijvoeglijk naamwoord

  1. greis (graufarbig; grau; finster; )
    grey; drab; mat
    • grey bijvoeglijk naamwoord
    • drab bijvoeglijk naamwoord
    • mat bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor greis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grey Schimmel; weißes Pferd
mat Matte; Setdeckchen; Strohsitz; Unterlage; Untersatz; Untersetzer; Vorleger; kleineTeppich
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mat kämpfen; sich prügeln; streiten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drab dumpf; dumpfig; düster; falb; farblos; finster; flau; glanzlos; grau; graufarbig; greis abgeschmackt; dösig; eintönig; fade; langweilig; mismutig; trostlos; öde
grey dumpf; dumpfig; düster; falb; farblos; finster; flau; glanzlos; grau; graufarbig; greis grauhaarig; mismutig; trostlos
mat dumpf; dumpfig; düster; falb; farblos; finster; flau; glanzlos; grau; graufarbig; greis beschlagen; dumpf; farblos; glanzlos; grau; matt; mattiert; stumpf; trüb; trübe

Wiktionary: greis

greis
adjective
  1. gehoben: sehr alt

Greis:

Greis [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Greis
    the greybeard
  2. der Greis (Alter; Greisin)
    the old age
    • old age [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Greis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
greybeard Greis
old age Alter; Greis; Greisin Alter; Altertum

Wiktionary: Greis

Greis
noun
  1. sehr alter Mann
Greis
noun
  1. elderly man
  2. an old person

Cross Translation:
FromToVia
Greis old man; old-timer vieillardhomme d’un âge avancé.