Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: festgelegt

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: festgelegt

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. festgelegt:
  2. festlegen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor festgelegt (Duits) in het Engels

festgelegt:

festgelegt bijvoeglijk naamwoord

  1. festgelegt (dokumentiert)
    documented; set down; recorded

Vertaal Matrix voor festgelegt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
documented Dokument; Geschriebene; Schriftstück
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
set down ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufschreiben; aufstellen; austreiben; beisetzen; belegen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; festlegen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; niederschreiben; setzen; stationieren; stellen; unterbringen; verzeichnen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
documented dokumentiert; festgelegt
recorded dokumentiert; festgelegt aufgenommen; registriert
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
set down dokumentiert; festgelegt

Synoniemen voor "festgelegt":

  • festgesetzt
  • besiegelt; bestimmt; determiniert
  • abgemacht; abgesprochen; ausgemacht; erklärt; vereinbart

festlegen:

festlegen werkwoord (lege fest, legst fest, legt fest, legte fest, legtet fest, festgelegt)

  1. festlegen (definieren; bestimmen; umschreiben; festsetzen; kennzeichnen)
    to determine; to define; to outline
    • determine werkwoord (determines, determined, determining)
    • define werkwoord (defines, defined, defining)
    • outline werkwoord (outlines, outlined, outlining)
  2. festlegen (vereinbaren)
    legally bind; sign up
  3. festlegen (beschließen; entscheiden; vereinbaren; )
    to decide; to terminate; to come to an end; to bring to a close; to finish; to wind up; to end; to stop
    • decide werkwoord (decides, decided, deciding)
    • terminate werkwoord (terminates, terminated, terminating)
    • come to an end werkwoord (comes to an end, came to an end, coming to an end)
    • bring to a close werkwoord (brings to a close, brought to a close, bringing to a close)
    • finish werkwoord (finishes, finished, finishing)
    • wind up werkwoord (winds up, wound up, winding up)
    • end werkwoord (ends, ended, ending)
    • stop werkwoord (stops, stopped, stopping)
  4. festlegen (determinieren; bestätigen; feststellen; )
    to determine; to identify
    • determine werkwoord (determines, determined, determining)
    • identify werkwoord (identifies, indentified, identifying)
    to establish
    – establish the validity of something, as by an example, explanation or experiment 1
    • establish werkwoord (establishes, established, establishing)
  5. festlegen (abstecken; abzeichnen; abgrenzen; trassieren)
    to clearly define
    • clearly define werkwoord (clearlys define, clearly defined, clearly defining)
  6. festlegen (konstatieren; feststellen; bestätigen; identifizieren)
    to establish
    – establish the validity of something, as by an example, explanation or experiment 1
    • establish werkwoord (establishes, established, establishing)
    to ascertain; to identify
    • ascertain werkwoord (ascertains, ascertained, ascertaining)
    • identify werkwoord (identifies, indentified, identifying)
  7. festlegen (einrichten; installieren; errichten; )
    to set up; to arrange; to install; to instal
    • set up werkwoord (sets up, set up, setting up)
    • arrange werkwoord (arranges, arranged, arranging)
    • install werkwoord, Amerikaans (installs, installed, installing)
    • instal werkwoord, Brits
  8. festlegen (näher umschreiben; definieren; bestimmen; )
    to state precisely; to define
    • state precisely werkwoord (states precisely, stated precisely, stating precisely)
    • define werkwoord (defines, defined, defining)
  9. festlegen (abgrenzen; begrenzen; einzäunen; )
    to demarcate; to outline; to fence off; to mark out; to clearly define; to define; to map out; to fence in; to trace out; to fence
    • demarcate werkwoord (demarcates, demarcated, demarcating)
    • outline werkwoord (outlines, outlined, outlining)
    • fence off werkwoord (fences off, fenced off, fencing off)
    • mark out werkwoord (marks out, marked out, marking out)
    • clearly define werkwoord (clearlys define, clearly defined, clearly defining)
    • define werkwoord (defines, defined, defining)
    • map out werkwoord (maps out, mapped out, mapping out)
    • fence in werkwoord (fences in, fenced in, fencing in)
    • trace out werkwoord (traces out, traced out, tracing out)
    • fence werkwoord (fences, fenced, fencing)
  10. festlegen (festsetzen)
    to tie up; pay into a savings account
  11. festlegen (belegen; verzeichnen; aufschreiben; niederschreiben)
    to record; to book; to set down; to put on record
    • record werkwoord (records, recorded, recording)
    • book werkwoord (books, booked, booking)
    • set down werkwoord (sets down, set down, setting down)
    • put on record werkwoord (puts on record, put on record, putting on record)
  12. festlegen (zurren; schnüren; fesseln; )
    to tie; to bind; to lash
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • lash werkwoord (lashes, lashed, lashing)

Conjugations for festlegen:

Präsens
  1. lege fest
  2. legst fest
  3. legt fest
  4. legen fest
  5. legt fest
  6. legen fest
Imperfekt
  1. legte fest
  2. legtest fest
  3. legte fest
  4. legten fest
  5. legtet fest
  6. legten fest
Perfekt
  1. habe festgelegt
  2. hast festgelegt
  3. hat festgelegt
  4. haben festgelegt
  5. habt festgelegt
  6. haben festgelegt
1. Konjunktiv [1]
  1. festlege
  2. festlegest
  3. festlege
  4. festlegen
  5. festleget
  6. festlegen
2. Konjunktiv
  1. festlegte
  2. festlegtest
  3. festlegte
  4. festlegten
  5. festlegtet
  6. festlegten
Futur 1
  1. werde festlegen
  2. wirst festlegen
  3. wird festlegen
  4. werden festlegen
  5. werdet festlegen
  6. werden festlegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde festlegen
  2. würdest festlegen
  3. würde festlegen
  4. würden festlegen
  5. würdet festlegen
  6. würden festlegen
Diverses
  1. lege fest!
  2. legt fest!
  3. legen Sie fest!
  5. festgelegt
  6. festlegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor festlegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
book Buch; Bändchen; Büchlein; Heft
determine Anberaumen; Anordnen; Festsetzen; Vorschreiben
end Ablauf; Abschluß; Abstand; Ausklang; Auslauf; Beendigung; Beendung; Beschluß; Distanz; Ende; Endkampf; Endlauf; Endpunkt; Entfernung; Schluß
fence Abtrennung; Balustrade; Bauzaun; Bretterzaun; Bucht; Drahtgitter; Einzäunung; Gatter; Gitter; Gittertür; Gitterumzäunung; Gitterzaun; Gitterzäune; Handler im gestohlener Waren; Hehler; Holzwall; Umgitterung; Umzäunung; Vergitterung; Zaun; vergitterung
fence in vergitterung
fence off vergitterung
finish Abkriegen; Ausarbeitung; Ausführung; Ausreden; Aussprechen; Aussprechen zum Ende; Beenden; Ende; Finier; Finish; Schluß; Ziel; Ziellinie
lash Handschlag; Handschläge; Wimper
outline Abzeichnen; Form; Gliederung; Kontur; Leitfaden; Umkreis; Umriß; Zeichnung
record Album; Aufführung; Aufstellung; Aufzeichnung; Aufzählung; Datensatz; Geschichte; Kommentar; LP; Langspielplatte; Liste; Meinungsbericht; Platte; Rekord; Reportage; Schallplatte; Tabelle; Verzeichnis; Zeile
stop Aufenthalt; Aufschub; Ausstand; Halt; Haltestelle; Stillstand; Stop; Stopp
tie Halstuch; Klotz am Bein; Knöpfe; Krawatte; Schal; Schlips
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrange aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren Haus einrichten; Maßregeln treffen; abmachen; anordnen; arrangieren; aufbauen; aufstellen; ausmachen; ausrichten; bauen; deichseln; einordnen; einrichten; einteilen; erbauen; errichten; führen; gliedern; herrichten; inOrdnungbringen; koordinieren; leiten; lenken; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; steuern; veranstalten; vereinbaren
ascertain bestätigen; festlegen; feststellen; identifizieren; konstatieren garantieren
bind anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren abdichten; abschliessen; anbinden; anknöpfen; befestigen; binden; den Mund verbieten; erpressen; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; knoten; ködern; mit der Schlinge fangen; schließen; schnüren; sperren; verbinden; verknoten; verschließen; zumachen; zusammenbinden; zusammenbringen
book aufschreiben; belegen; festlegen; niederschreiben; verzeichnen aufschreiben; aufzeichnen; buchen; einschreiben; eintragen; notieren; registrieren
bring to a close abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren abbrechen; ablaufen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden; zu Ende laufen
clearly define abgrenzen; abstecken; abzeichnen; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen
come to an end abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren ablaufen; enden; zu Ende laufen
decide abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
define abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; beschreiben; bestimmen; definieren; einhegen; einzäunen; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; neppen; näher beschreiben; näher umschreiben; prellen; trassieren; umschreiben; umzäunen; übervorteilen benachrichtigen; beschreiben; bezeichnen; charakterisieren; erzählen; etwas andeuten; etwas zeigen; kennzeichnen; markieren; mitteilen; schildern
demarcate abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abdichten; abschliessen; schließen; sperren; verschließen; zumachen
determine ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; definieren; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; kennzeichnen; umschreiben anordnen; bestimmen; determinieren
end abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren Gespräch beenden; abbrechen; ablaufen; abmachen; abschließen; abstoppen; aufhören; auflegen; beenden; begrenzen; beschließen; beschränken; eindämmen; einschränken; enden; erledigen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; geraten; halten; hingeraten; kommen; schließen; sstoppen; vollenden; zu Ende gehen; zu Ende laufen
establish ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; identifizieren; konstatieren aufbauen; aufführen; aufheben; aufrichten; aufrücken; aufsetzen; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; besiedeln; einsetzen; einstellen; erbauen; erheben; errichten; etablieren; gründen; hissen; kolonisieren; konstruieren; setzen; starten; steigen; urbarmachen; wallen
fence abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen fechten
fence in abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; umzäunen
fence off abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen abdecken; abdichten; abgrenzen; abschirmen; abschliessen; absperren; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; schließen; sperren; umzäunen; verschließen; zumachen
finish abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren abbrechen; ablaufen; abmachen; abschließen; aufbessern; aufessen; aufhören; aufmachen; aufzehren; ausbauen; ausbekommen; ausbessern; auskriegen; ausmisten; ausnehmen; ausräumen; ausspielen; aussprechen; austragen; austrinken; beenden; benutzen; berichtigen; beschließen; dekorieren; enden; ergänzen; erledigen; essen; feinmachen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; halten; herausnehmen; in Ordnung bringen; klären; komplettieren; konsumieren; leer trinken; leeren; leermachen; perfektionieren; schließen; speisen; verbrauchen; verspeisen; vervollkommnen; vervollständigen; verzehren; verzieren; vollbringen; vollenden; zieren; zu Ende laufen; zu Ende spielen; zuendespielen
identify ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; identifizieren; konstatieren anordnen; ausweisen; bestimmen; determinieren; identifizieren; legitimieren; sich mit etwas identifizieren; wiedererkennen
instal aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren anlegen; bauen; einrichten; einsegnen; einsetzen; einstellen; inaugurieren; installieren
install aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren anlegen; bauen; einrichten; einsegnen; einsetzen; einstellen; inaugurieren; installieren
lash anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren durchprügeln; verprügeln; zusammenschlagen
legally bind festlegen; vereinbaren
map out abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen
mark out abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen
outline abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; bestimmen; definieren; einhegen; einzäunen; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; neppen; prellen; trassieren; umschreiben; umzäunen; übervorteilen abbilden; beschreiben; darstellen; entwerfen; kurz zusammenfassen; schildern; skizzieren; umschreiben
pay into a savings account festlegen; festsetzen
put on record aufschreiben; belegen; festlegen; niederschreiben; verzeichnen
record aufschreiben; belegen; festlegen; niederschreiben; verzeichnen absorbieren; aufschreiben; aufzeichnen; buchen; einschreiben; einsprechen; eintragen; enthalten; erwähnen; notieren; registrieren
set down aufschreiben; belegen; festlegen; niederschreiben; verzeichnen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen
set up aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren anfangen; anheben; anlegen; aufbauen; aufführen; aufheben; aufnehmen; aufrichten; aufrücken; aufsetzen; aufstellen; aufziehen; ausdenken; ausklügeln; austüfteln; bauen; beginnen; begründen; einrichten; einsetzen; erbauen; erheben; errichten; etablieren; gründen; hissen; installieren; konstruieren; planen; setzen; sich ausdenken; starten; steigen; wallen
sign up festlegen; vereinbaren registrieren
state precisely beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben
stop abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren Blut stillen; Einhalt gebieten; abbremsen; abdichten; abhalten; absetzen; abstellen; abstoppen; anhalten; aufhalten; aufhören; ausscheiden; aussetzen; beenden; behindern; bremsen; dichten; einstellen; entgegenarbeiten; entgegenwirken; etwas aufgeben; festfahren; hapern; hemmen; hindern; hinhalten; hintertreiben; isolieren; konterkarieren; schließen; sstoppen; stagnieren; stehenbleiben; stillen; stillsetzen; stocken; stopfen; stoppen; stutzen; verspäten; verzichten; verzögern; zum Stillstand bringen; zurückhalten; zurücktreten
terminate abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren absagen; beenden; verabredung absagen
tie anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren anbinden; anketten; anknöpfen; anreihen; aufreien; befestigen; den Mund verbieten; erpressen; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verknoten; zusammenbinden
tie up festlegen; festsetzen anbinden; anketten; anknöpfen; anlegen; aufbinden; aufknoten; befestigen; binden; den Mund verbieten; dokumentieren; einhaken; erpressen; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; heften; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verankern; verknoten; vertäuen; zubinden; zumachen; zusammenbinden
trace out abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen kratzen; kritzeln
wind up abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren aufwickeln; aufwinden; komplettieren; sich hoch schlängeln; sich nach oben winden; vervollständigen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
set down dokumentiert; festgelegt
set up errichtet; gegründet

Synoniemen voor "festlegen":


Wiktionary: festlegen

festlegen
verb
  1. -
  2. reflexiv: sich binden oder entscheiden
  3. etwas genau bestimmen
festlegen
verb
  1. establish a context in words
  2. position visually within a fixed boundary
  3. To prove and cause to be accepted as true; to establish a fact; to demonstrate
  4. to ascertain definitely
  5. to constitute; to ordain; to prescribe; to fix the time and place of
  6. To fix with power or firmness
  7. To define in advance
  8. to determine
Cross Translation:
FromToVia
• festlegen → determine ↔ bepalen — vaststellen, voorschrijven, regelen
• festlegen → determine; fix; set; cause; give rise to; result in; decide; persuade; move; induce; inflict; wreak; settle; talk round; bring round; pose; provoke ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément.
• festlegen → fix; affix; attach; determine; fasten; secure; set; stick; appoint; define; allot ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1033 seconde
Page rendered in 1.0 seconds