Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Abbruch

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Abbruch

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Abbruch:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Abbruch (Duits) in het Engels

Abbruch:

Abbruch [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Abbruch (Einbuße; Beeinträchtigung)
    the detriment; the damage; the loss; the harm; the injury; the harming
    • detriment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • damage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • loss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • harm [the ~] zelfstandig naamwoord
    • injury [the ~] zelfstandig naamwoord
    • harming [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Abbruch (Schaden; Nachteil; Schade)
    the disadvantage; the loss; the damage
    • disadvantage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • loss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • damage [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Abbruch (Abreißen; Verschrottung; Abriß; Demontage)
    the demolition; the destruction
  4. der Abbruch (Trennung; Bruch; Unterbrechung)
    the breaking; the breaks
    • breaking [the ~] zelfstandig naamwoord
    • breaks [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Abbruch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
breaking Abbruch; Bruch; Trennung; Unterbrechung Brüche; Zerstörung
breaks Abbruch; Bruch; Trennung; Unterbrechung Bruchteilen; Fraturen
damage Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße; Nachteil; Schade; Schaden Beschädigung; Havarie; Haverei; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlust
demolition Abbruch; Abreißen; Abriß; Demontage; Verschrottung Abbrechen; Abtakelung; Verheerung; Verwüstung; Wegbrechen; Zerstörung
destruction Abbruch; Abreißen; Abriß; Demontage; Verschrottung Fall; Verderben; Verheerung; Verwüstung; Zerstörung
detriment Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße
disadvantage Abbruch; Nachteil; Schade; Schaden Einsturz; Einstürze; Fall; Nachteil; Schattenseite; Schäden; Schädigung; Untergang; Verlust; Zusammenbruch
harm Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße Beschädigung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlust
harming Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße Beschädigen; Beschädigung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verletzen; Verlust
injury Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße Benachteiligung; Beschwerde; Beschädigung; Blessur; Kränkung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schmähung; Schäden; Schädigung; Verletzung; Verlust; Verwundung; Wunde
loss Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße; Nachteil; Schade; Schaden Beschädigung; Defizit; Einsturz; Einstürze; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlieren; Verlust; Verlustposten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
damage anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; jemandem schaden; kränken; schaden; schwächen; schädigen; verletzen; verprügeln; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
harm anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; jemandem schaden; kränken; schaden; schwächen; schädigen; verletzen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
breaking es tagt
disadvantage zum schaden

Synoniemen voor "Abbruch":


Wiktionary: Abbruch

Abbruch
noun
  1. ein Rückbau, Abriss
  2. ein Schaden, Beeinträchtigung
  3. das beenden von etwas
Abbruch
noun
  1. the action of demolishing or destroying, in particular of buildings or other structures
  2. function used to abort a process
  3. abnormal end
Cross Translation:
FromToVia
• Abbruch → demolition ↔ sloop — de daad van het slopen, afbreken
• Abbruch → abortion ↔ avortement — Échec d’un développement quelconque sans rapport avec la procréation







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0396 seconde
Page rendered in 1.0 seconds