Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: spazieren

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: spazieren

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. spazieren:
  2. Spazieren:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor spazieren (Duits) in het Engels

spazieren:

spazieren werkwoord (spaziere, spazierst, spaziert, spazierte, spaziertet, spaziert)

  1. spazieren (spazierengehen; bummeln; schlendern; herumschlendern)
    to walk; to stroll; to promenade; to saunter; to amble; to parade
    • walk werkwoord (walks, walked, walking)
    • stroll werkwoord (strolls, strolled, strolling)
    • promenade werkwoord (promenades, promenaded, promenading)
    • saunter werkwoord (saunters, sauntered, sauntering)
    • amble werkwoord (ambles, ambled, ambling)
    • parade werkwoord (parades, paraded, parading)
  2. spazieren (sich fortbewegen; gehen; laufen; )
    to be going to; to go; to walk; to move on; to move
    • be going to werkwoord (is going to, being going to)
    • go werkwoord (goes, went, going)
    • walk werkwoord (walks, walked, walking)
    • move on werkwoord (moves on, moved on, moving on)
    • move werkwoord (moves, moved, moving)
  3. spazieren (flanieren; trödeln; spazierengehen; )
    to saunter; to parade; to lounge
    • saunter werkwoord (saunters, sauntered, sauntering)
    • parade werkwoord (parades, paraded, parading)
    • lounge werkwoord (lounges, lounged, lounging)
  4. spazieren (trödeln; spazierengehen; gehen; )
    to pace
    • pace werkwoord (paces, paced, pacing)
  5. spazieren (schlendern; trödeln; spazierengehen; flanieren)
    to saunter; to stroll
    • saunter werkwoord (saunters, sauntered, sauntering)
    • stroll werkwoord (strolls, strolled, strolling)

Conjugations for spazieren:

Präsens
  1. spaziere
  2. spazierst
  3. spaziert
  4. spazieren
  5. spaziert
  6. spazieren
Imperfekt
  1. spazierte
  2. spaziertest
  3. spazierte
  4. spazierten
  5. spaziertet
  6. spazierten
Perfekt
  1. habe spaziert
  2. hast spaziert
  3. hat spaziert
  4. haben spaziert
  5. habt spaziert
  6. haben spaziert
1. Konjunktiv [1]
  1. spaziere
  2. spazierest
  3. spaziere
  4. spazieren
  5. spazieret
  6. spazieren
2. Konjunktiv
  1. spazierte
  2. spaziertest
  3. spazierte
  4. spazierten
  5. spaziertet
  6. spazierten
Futur 1
  1. werde spazieren
  2. wirst spazieren
  3. wird spazieren
  4. werden spazieren
  5. werdet spazieren
  6. werden spazieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde spazieren
  2. würdest spazieren
  3. würde spazieren
  4. würden spazieren
  5. würdet spazieren
  6. würden spazieren
Diverses
  1. spazier!
  2. spaziert!
  3. spazieren Sie!
  5. spaziert
  6. spazierten
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor spazieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amble Paßgang
go Partie; Runde; Spiel; Spielchen
lounge Schlafcouch
move Manöver; Schachzug; Scheingefecht; Scheinkampf; Spielzug
pace Galopp; Gang eines Pferdes; Paßgang; Schritt; Trab
parade Defilee; Parade
promenade Bummel; Promenade; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung
stroll Bummel; Runde; Rundgang; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung
walk Bummel; Fußpfad; Spazieren; Spaziergang; Spazierweg; kleine Wanderung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amble bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen
be going to bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern gehen; sich aufmachen
go bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern ablegen; abreisen; aufbrechen; fortreisen; gehen; seineZelteabbrechen; sich aufmachen; verlassen; wegfahren; wegreisen; zurücklegen
lounge flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln
move bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern anrühren; antun; aufschieben; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; den Standort verändern; ergreifen; erregen; etwas umstellen; gehen; in Bewegung bringen; rühren; schlagen; sich aufmachen; sich regen; sich verheben; treffen; umstellen; umziehen; verhoben; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; versetzen; verstellen; wegbegeben; wegbewegen; zur Seite rücken; überführen; übersiedeln; übertragen
move on bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; andauern; antreiben; drängen; durchgehen; fortbewegen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; forttreiben; fortwähren; kontinuieren; sich zum Teufel scheren; verfolgen; vor sich hertreiben; vorwärtstreiben; weitergehen; weiterlaufen
pace bummeln; gehen; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln; wandeln
parade bummeln; flanieren; herumschlendern; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln ausstellen; flanieren; paradieren; schlendern; zur Schau stellen
promenade bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen
saunter bummeln; flanieren; herumschlendern; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln zaudern; zweifeln; zügern
stroll bummeln; flanieren; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln
walk bummeln; gehen; herumschlendern; im Schritt gehen; laufen; schlendern; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern gehen; herbeilaufen; herbeiströmen; im Schritt gehen; sich aufmachen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
go futsch; ksst

Synoniemen voor "spazieren":


Wiktionary: spazieren

spazieren
verb
  1. gemächlich gehen zum Zwecke der Entspannung und Zerstreuung

Spazieren:

Spazieren [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Spazieren (Spaziergang; kleine Wanderung; Bummel)
    the hiking tour; the walk; the promenade; the stroll; the outing; the hike; the short walk; the ramble; the tramp
    • hiking tour [the ~] zelfstandig naamwoord
    • walk [the ~] zelfstandig naamwoord
    • promenade [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stroll [the ~] zelfstandig naamwoord
    • outing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hike [the ~] zelfstandig naamwoord
    • short walk [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ramble [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tramp [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Spazieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hike Bummel; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung Fahrt; Fußwanderung; Irrfahrt; Passage; Reise; Seereise; Spaziergang; Tour; Wanderfahrt; Wanderung; Überfahrt
hiking tour Bummel; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung Fahrt; Fußwanderung; Passage; Reise; Seereise; Spaziergang; Tour; Überfahrt
outing Bummel; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung Ausfahrt; Ausflug; Erkundung; Erkundungsfahrt; Exkurs; Exkursion; Expedition; Fahrt; Lehrausflug; Marsch; Reise; Ritt; Schulausflug; Spazierfahrt; Spritzfahrt; Studienreise; Tour; Vergnügungsreise
promenade Bummel; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung Promenade
ramble Bummel; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung Irrfahrt; Wanderfahrt; Wanderung
short walk Bummel; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung
stroll Bummel; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung Runde; Rundgang; Spaziergang
tramp Bummel; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung Dachlose; Landstreicher; Tramper; Vagabund
walk Bummel; Spazieren; Spaziergang; kleine Wanderung Fußpfad; Spazierweg
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hike herumreisen; reisen; umherreisen
promenade bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen
stroll bummeln; flanieren; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln
walk bummeln; gehen; herbeilaufen; herbeiströmen; herumschlendern; im Schritt gehen; laufen; schlendern; schreiten; sich aufmachen; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0709 seconde
Page rendered in 1.0 seconds