Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Flechte

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Flechte

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Flechte:
  2. flechten:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Flechte (Duits) in het Engels

Flechte:

Flechte [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Flechte (Zopf; Schweif)
    the pigtail; the ponytail; the hair worn in a tail
  2. die Flechte
    the lichen
    • lichen [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Flechte (Ausschlag; Ergebnis; Resultat; )
    the skin eruption
  4. die Flechte (Ekzem; Ausschlag; Hautausschlag; Hautausschläge; Hautflechte)
    the eczema; the skin allergy; the rash
    • eczema [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skin allergy [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rash [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Flechte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eczema Ausschlag; Ekzem; Flechte; Hautausschlag; Hautausschläge; Hautflechte
hair worn in a tail Flechte; Schweif; Zopf
lichen Flechte
pigtail Flechte; Schweif; Zopf
ponytail Flechte; Schweif; Zopf Haarsträhne; Haarzopf; Pferdeschwanz; Zopf
rash Ausschlag; Ekzem; Flechte; Hautausschlag; Hautausschläge; Hautflechte Ausschlag; Bartkrätze; Juckflechte
skin allergy Ausschlag; Ekzem; Flechte; Hautausschlag; Hautausschläge; Hautflechte
skin eruption Ackerkrume; Ausschlag; Endergebnis; Erfolg; Ergebnis; Flechte; Fäule; Grieben; Juckflechte; Meltau; Müll; Pflanzenerde; Resultat; Schimmel; Schimmelpilze; Torfmull; Zielscheibe
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rash gedankenlos; keck; leichtfertig; leichtsinnig; ohne zu zweifeln; tollkühn; unbedachtsam; unbesonnen; unvorsichtig; unüberlegt; verwegen; waghalsig; überhastet; übermütig

Synoniemen voor "Flechte":


Wiktionary: Flechte

Flechte
noun
  1. Botanik: ein Organismus, der in Folge einer Symbiose aus einer Alge und einem Pilz entsteht
Flechte
noun
  1. symbiotic organism
Cross Translation:
FromToVia
• Flechte → lichen ↔ lichen — Plante appartenant à la classe des thallophytes et formée par la symbiose d’une algue avec un champignon. Il s’agit d’une plante cryptogame, de forme foliacée, fruticuleuse ou crustacée, qui croît sur les troncs d’arbres, sur les rochers, sur les murs, etc.

flechten:

flechten werkwoord (flechte, flechtest, flechtet, flocht, flochtet, geflochten)

  1. flechten (einflechten)
    to braid; to twine; to plait; to plait in
    • braid werkwoord (braids, braided, braiding)
    • twine werkwoord (twines, twined, twining)
    • plait werkwoord (plaits, plaited, plaiting)
    • plait in werkwoord (plaits in, plaited in, plaiting in)
  2. flechten (verflechten; verschlingen; verketten; )
    to intertwine; to interlace; to interweave
    • intertwine werkwoord (intertwines, intertwined, intertwining)
    • interlace werkwoord (interlaces, interlaced, interlacing)
    • interweave werkwoord (interweaves, interwove, interweaving)
  3. flechten (verweben; verflechten)
    to interlace; to interweave
    • interlace werkwoord (interlaces, interlaced, interlacing)
    • interweave werkwoord (interweaves, interwove, interweaving)

Conjugations for flechten:

Präsens
  1. flechte
  2. flechtest
  3. flechtet
  4. flechten
  5. flechtet
  6. flechten
Imperfekt
  1. flocht
  2. flochtest
  3. flocht
  4. flochten
  5. flochtet
  6. flochten
Perfekt
  1. habe geflochten
  2. hast geflochten
  3. hat geflochten
  4. haben geflochten
  5. habt geflochten
  6. haben geflochten
1. Konjunktiv [1]
  1. flechte
  2. flechtest
  3. flechte
  4. flechten
  5. flechtet
  6. flechten
2. Konjunktiv
  1. flöchte
  2. flöchtest
  3. flöchte
  4. flöchten
  5. flöchtet
  6. flöchten
Futur 1
  1. werde flechten
  2. wirst flechten
  3. wird flechten
  4. werden flechten
  5. werdet flechten
  6. werden flechten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde flechten
  2. würdest flechten
  3. würde flechten
  4. würden flechten
  5. würdet flechten
  6. würden flechten
Diverses
  1. flechte!
  2. flechtet!
  3. flechten Sie!
  5. geflochten
  6. flechtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor flechten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
braid Besatz; Beschlag; Borte; Kante; Krempe; Leiste; Rand; Saum; Streifen; Tresse
twine Bindfaden; Bindfäden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
braid einflechten; flechten
interlace einflechten; einweben; flechten; verflechten; verketten; verschlingen; verweben; zusammenflechten Interlacemodus; einflechten; einweben; reichlich versehen von; verflechten; verweben; zusammenflechten
intertwine einflechten; einweben; flechten; verflechten; verketten; verschlingen; verweben; zusammenflechten einflechten; einweben; verflechten; verweben; zusammenflechten
interweave einflechten; einweben; flechten; verflechten; verketten; verschlingen; verweben; zusammenflechten einflechten; einweben; ineinandergreifen; ineinanderschließen; reichlich versehen von; verweben
plait einflechten; flechten
plait in einflechten; flechten
twine einflechten; flechten schlingen

Synoniemen voor "flechten":


Wiktionary: flechten

flechten
verb
  1. (transitiv) (meist) drei Stränge (zum Beispiel Haare oder Bänder) miteinander verschlingen
flechten
verb
  1. -
  2. intertwine
  3. to interweave
Cross Translation:
FromToVia
• flechten → braid; plait ↔ vlechten — in elkaar strengelen
• flechten → braid; plait; twine; wreathe ↔ natter — tresser en natte.
• flechten → weave; braid; plait; twine; wreathe ↔ tisser — Faire de la toile ou d’autres étoffes en croiser ou entrelacer sur un métier les fils dont elles devoir composer.
• flechten → braid; plait; twine; wreathe ↔ tresser — mettre, arranger en tresses.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0552 seconde
Page rendered in 1.0 seconds