Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: zerlegen

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: zerlegen

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. zerlegen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor zerlegen (Duits) in het Engels

zerlegen:

zerlegen werkwoord (zerlege, zerlegst, zerlegt, zerlegte, zerlegtet, zerlegt)

  1. zerlegen (analysieren; zergliedern)
    to analyse; to dissect; to anatomize; to analyze; to anatomise
    • analyse werkwoord, Brits (analyses, analysed, analysing)
    • dissect werkwoord (dissects, dissected, dissecting)
    • anatomize werkwoord, Amerikaans (anatomizes, anatomized, anatomizing)
    • analyze werkwoord, Amerikaans
    • anatomise werkwoord, Brits
  2. zerlegen (teilen; scheiden; trennen; )
    to separate
    • separate werkwoord (separates, separated, separating)
  3. zerlegen (abbrechen; wegreißen; niederreißen; )
    to sap
    • sap werkwoord (saps, sapped, sapping)
  4. zerlegen (verwüsten; vernichten; zerstören; )
    destruct; to ruin; to eliminate; to devastate; to wreck; to liquidate; to work to death; to exhaust; to lay waste; to wear out
    • destruct werkwoord
    • ruin werkwoord (ruins, ruined, ruining)
    • eliminate werkwoord (eliminates, eliminated, eliminating)
    • devastate werkwoord (devastates, devastated, devastating)
    • wreck werkwoord (wrecks, wrecked, wrecking)
    • liquidate werkwoord (liquidates, liquidated, liquidating)
    • work to death werkwoord (works to death, worked to death, working to death)
    • exhaust werkwoord (exhausts, exhausted, exhausting)
    • lay waste werkwoord (lays waste, laid waste, laying waste)
    • wear out werkwoord (wears out, wore out, wearing out)
  5. zerlegen (zerstückeln)
    to cut to pieces
    • cut to pieces werkwoord (cuts to pieces, cut to pieces, cutting to pieces)
  6. zerlegen (zergliedern; auseinandernehmen; analysieren; sezieren)
    to dissect; to dismantle; to take apart; to pull down
    • dissect werkwoord (dissects, dissected, dissecting)
    • dismantle werkwoord (dismantles, dismantled, dismantling)
    • take apart werkwoord (takes apart, took apart, taking apart)
    • pull down werkwoord (pulls down, pulled down, pulling down)
  7. zerlegen (auflösen; trennen; auseinanderfallen; )
    to disintegrate; to collapse; to fall apart; to break up; to fall to pieces; to crumble; to fall to bits
    • disintegrate werkwoord (disintegrates, disintegrated, disintegrating)
    • collapse werkwoord (collapses, collapsed, collapsing)
    • fall apart werkwoord (falls apart, fell apart, falling apart)
    • break up werkwoord (breaks up, broke up, breaking up)
    • fall to pieces werkwoord (falls to pieces, fell to pieces, falling to pieces)
    • crumble werkwoord (crumbles, crumbled, crumbling)
    • fall to bits werkwoord (falls to bits, fell to bits, falling to bits)
  8. zerlegen (ausreißen; abreißen; zerreissen; )
    to rip
    • rip werkwoord (rips, ripped, ripping)
  9. zerlegen (auflösen; abbrechen; entbinden; )
    to adjourn; to break down; to sever
    • adjourn werkwoord (adjourns, adjourned, adjourning)
    • break down werkwoord (breaks down, broke down, breaking down)
    • sever werkwoord (severs, severed, severing)
  10. zerlegen (zerreißen; zerfetzen; aufreißen; wegreißen)
    to tear; to rend; to rip
    • tear werkwoord (tears, tore, tearing)
    • rend werkwoord (rends, rent, rending)
    • rip werkwoord (rips, ripped, ripping)

Conjugations for zerlegen:

Präsens
  1. zerlege
  2. zerlegst
  3. zerlegt
  4. zerlegen
  5. zerlegt
  6. zerlegen
Imperfekt
  1. zerlegte
  2. zerlegtest
  3. zerlegte
  4. zerlegten
  5. zerlegtet
  6. zerlegten
Perfekt
  1. habe zerlegt
  2. hast zerlegt
  3. hat zerlegt
  4. haben zerlegt
  5. habt zerlegt
  6. haben zerlegt
1. Konjunktiv [1]
  1. zerlege
  2. zerlegest
  3. zerlege
  4. zerlegen
  5. zerleget
  6. zerlegen
2. Konjunktiv
  1. zerlegte
  2. zerlegtest
  3. zerlegte
  4. zerlegten
  5. zerlegtet
  6. zerlegten
Futur 1
  1. werde zerlegen
  2. wirst zerlegen
  3. wird zerlegen
  4. werden zerlegen
  5. werdet zerlegen
  6. werden zerlegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zerlegen
  2. würdest zerlegen
  3. würde zerlegen
  4. würden zerlegen
  5. würdet zerlegen
  6. würden zerlegen
Diverses
  1. zerleg!
  2. zerlegt!
  3. zerlegen Sie!
  5. zerlegt
  6. zerlegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zerlegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
collapse Aufgeben; Depression; Einbruch; Einsturz; Einstürzen; Fall; Flaute; Hinfallen; Nachgeben; Niederfallen; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Zusammenbruch; Zusammensturz
eliminate Abschießen
exhaust Auslauf; Auslaß; Auslaßventil; Auspuff; Auspuffrohr; Auspufftopf; Flammrohr; Schalldämpfer
pull down Niederreißen; Umreißen
rip Riß; Spalt; Spalte
ruin Baufall; Fall; Ruine; Trümmer; Trümmerhaufen; Untergang; Zusammenbruch
sap Lebenssaft
tear Dreieck; Riß; Spalt; Spalte; Triangel; Winkelhaken
wreck Baufälle; Ruine; Schiffswrack; Trümmerhaufen; Wrack
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adjourn abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen abstoppen; beenden; sstoppen; suspendieren; vertagen; zeitweilig aufheben; zeitweilig sperren
analyse analysieren; zergliedern; zerlegen
analyze analysieren; zergliedern; zerlegen
anatomise analysieren; zergliedern; zerlegen
anatomize analysieren; zergliedern; zerlegen
break down abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen abbrechen; abknacken; brechen; erliegen; ganz kaputt und auseinander holen; kaputtgehen; knacken; knicken; umkommen; untergehen; zerbrechen; zugrunde gehen; zusammenbrechen
break up auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen Schlußmachen; abbrechen; abreisen; abreißen; abschaffen; aufbrechen; aufdecken; aufheben; auflösen; auseinandergehen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; ausmachen; fortreisen; ganz kaputt und auseinander holen; losreißen; scheiden; seineZelteabbrechen; sich verbreiten; trennen; umpflügen; unterpflügen; verlassen; versprengen; wegbrechen; wegfahren; wegreisen; wegreißen; zersteuen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
collapse auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen abnehmen; einsacken; einsinken; einstürzen; erliegen; herunterstürzen; hinunterstürzen; reduzieren; rücklaufen; unterliegen; versinken; zu Grunde gehen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen
crumble auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen bröckeln; sich krümeln; verfallen; vergehen; verkommen; verkrümeln; zerbröckeln; zerbröseln; zerkrümeln; zerkrümmeln; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
cut to pieces zerlegen; zerstückeln zerschneiden; zerstückeln
destruct abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern
devastate abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern ausradieren; verheeren; verwüsten; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten
disintegrate auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen verfallen; vergehen; verkommen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
dismantle analysieren; auseinandernehmen; sezieren; zergliedern; zerlegen abtakeln; beseitigen; demontieren; entfernen; entfestigen; fortschaffen; liquidieren; räumen; wegnehmen; wegräumen; wegschaffen
dissect analysieren; auseinandernehmen; sezieren; zergliedern; zerlegen
eliminate abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern auslöschen; ausradieren; ausrotten; ausschalten; entvölkern; erledigen; liquidieren; töten; vernichten; vertilgen
exhaust abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern
fall apart auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen verfallen; vergehen; verkommen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
fall to bits auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen verfallen; vergehen; verkommen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
fall to pieces auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen entzwei gehen; kaputt gehen; verfallen; vergehen; verkommen; zerbrechen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
lay waste abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern ausradieren; verheeren; verwüsten; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten
liquidate abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern liquidieren
pull down analysieren; auseinandernehmen; sezieren; zergliedern; zerlegen ganz kaputt und auseinander holen; herunterholen; kritisieren; mitreißen; tadeln; umreißen
rend aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen entzweireißen; zerreißen
rip abreißen; abtragen; abwracken; aufreißen; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen kopieren
ruin abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern abnehmen; ausradieren; fertigmachen; ruinieren; vergiften; vergällen; verheeren; verkommen; verleiden; verwüsten; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten; zurückgehen; zurücklaufen
sap abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; aushöhlen; niederreißen; verschrotten; wegreißen; zerlegen
separate abkoppeln; abreißen; entkoppeln; loskoppeln; losreißen; scheiden; teilen; trennen; wegreißen; zerlegen; zerreißen abkoppeln; absondern; abspalten; abtrennen; auf die Seite legen; aufgliedern; auflösen; aufteilen; aus einander spleißen; auseinandergehen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; aussondern; beiseitelegen; dividieren; gliedern; hacken; in Stücke hacken; isolieren; loskoppeln; scheiden; separieren; spleißen; splissen; teilen; trennen; zurücklegen
sever abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen
take apart analysieren; auseinandernehmen; sezieren; zergliedern; zerlegen
tear aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen akzentuieren; aufbrechen; aufreißen; betonen; einreissen; einreißen; reißen; tränen
wear out abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern abnutzen; abtragen; abtreten; anstoßen; aufbrauchen; auftragen; auspumpen; entkräften; ermatten; ermüden; erschöpfen; fertigmachen; verschleißen
work to death abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern abmühen; abrackern; schuften; sich abrackern; sich abschinden
wreck abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern aufbrechen; beschädigen; brechen; entweihen; ganz kaputt und auseinander holen; kaputtmachen; zerbrechen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
separate abgeschieden; abgesondert; abgschieden; absonderlich; alleinstehend; apart; einmalig; einzeln; einzelstehend; einzig; einzig in seiner Art; exklusiv; exklusive; freistehend; geschlossen; gesondert; getrennt; jeder für sich; persönlich; privat; separat; vereinzelt; von einander getrennt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break down in die Brüche; kaputt

Synoniemen voor "zerlegen":


Wiktionary: zerlegen

zerlegen
verb
  1. cut meat
Cross Translation:
FromToVia
• zerlegen → analyse; analyze; assay; construe; parse ↔ analyser — examiner en ses différentes parties.
• zerlegen → distribute; allocate; apportion; deal; administer; give out; hand round ↔ distribuer — répartir une chose entre plusieurs personnes ou plusieurs endroits.
• zerlegen → divide; separate; share ↔ diviser — séparer en parties, morceler, fractionner.
• zerlegen → turn over; spew; divide; separate; share; retail; debit ↔ débiter — vendre d’une façon continue, répéter, surtout au détail.
• zerlegen → share; divide; separate ↔ partager — diviser une chose en plusieurs parties séparer, pour en faire la distribution.
• zerlegen → distribute; allocate; apportion ↔ répartir — partager, distribuer, attribuer à chacun sa part.
• zerlegen → dissect; cut ↔ sectionner — diviser en plusieurs parties ou sections.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1039 seconde
Page rendered in 1.0 seconds