Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Vergangenheit

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Vergangenheit

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

Vergangenheit:
- past
Wiktionary:
- Vergangenheit → history, background, past, past tense
- Vergangenheit → in the past
- Vergangenheit → past

Duits

Uitgebreide vertaling voor Vergangenheit (Duits) in het Engels

Vergangenheit:

Vergangenheit [die ~] zelfstandig naamwoord

die Vergangenheit
the past
– the time that has elapsed ¹
- past [the ~] zelfstandig naamwoord
  - forget the past¹

Vertaal Matrix voor Vergangenheit:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
past	Vergangenheit	historisch
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
past		ehemalig; früher; seinerzeitig; vorig

Synoniemen voor "Vergangenheit":

Imperfekt; Mitvergangenheit; Präteritum; Tempus; Zeit; Zeitform
Geschichte; Historie

Wiktionary: Vergangenheit

Vergangenheit

noun

(nur Singular) das im Leben einer Person Erlebte und insbesondere Getane und Gesagte (also das von anderen Wahrgenommene)
- Vergangenheit → history; background; past
Linguistik: Tempus, das anzeigt, dass die Handlung in der Vergangenheit ^[1] stattgefunden hat
- Vergangenheit → past tense
(nur Singular) Allgemein: Zeitabschnitt, der zurückliegt
- Vergangenheit → past

Vergangenheit

adverb

at a past time
- in the past → Vergangenheit

noun

period of time that has already happened
- past → Vergangenheit
(grammar) past tense
- past → Vergangenheit; Präteritum
form of language
- past tense → Vergangenheit; Präteritum

Cross Translation:

From	To	Via
• Vergangenheit	→ past	↔ verleden — de voorafgaande tijd
• Vergangenheit	→ past	↔ passé — Le temps écoulé

¹WordNet 3.0 Copyright 2006 by Princeton University