Duits
Uitgebreide vertaling voor winken (Duits) in het Engels
winken:
-
winken (wiegen; schwenken)
-
winken (schaukeln; fließen; wallen; schlingen; schleudern; wogen; wiegen; pendeln; dünen; schlingern; schwingen; schwenken; herumfliegen; schwanken; wackeln; baumeln; flattern; schmettern; wippen; schlittern; schlenkern; watscheln; schlackern; tänzeln; sichwellen)
-
winken (grüßen)
-
winken
to see someone off; to wave someone goodbye-
wave someone goodbye werkwoord (waves someone goodbye, waved someone goodbye, waving someone goodbye)
Conjugations for winken:
Präsens
- winke
- winkst
- winkt
- winken
- winkt
- winken
Imperfekt
- winkte
- winktest
- winkte
- winkten
- winktet
- winkten
Perfekt
- habe gewinkt
- hast gewinkt
- hat gewinkt
- haben gewinkt
- habt gewinkt
- haben gewinkt
1. Konjunktiv [1]
- winke
- winkest
- winke
- winken
- winket
- winken
2. Konjunktiv
- winkte
- winktest
- winkte
- winkten
- winktet
- winkten
Futur 1
- werde winken
- wirst winken
- wird winken
- werden winken
- werdet winken
- werden winken
1. Konjunktiv [2]
- würde winken
- würdest winken
- würde winken
- würden winken
- würdet winken
- würden winken
Diverses
- wink!
- winkt!
- winken Sie!
- gewinkt
- winkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor winken:
Wiktionary: winken
winken
winken
verb
-
to wave and/or to nod to somebody with the intention to make the person come closer
-
to wave one’s hand