Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Riß

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Riß

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Riß:
  2. reißen:
  3. umreißen:
  4. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Riß (Duits) in het Engels

Riss:


Synoniemen voor "Riss":


Wiktionary: Riss

Riss
noun
  1. Mechanik: Trennungsspalt, der durch das Zerreißen eines materiellen Gegenstandes entsteht
Riss
noun
  1. -
  2. a crack or opening, as in a rock
  3. thin space opened in a previously solid material
  4. hole or break caused by tearing

Riß:

Riß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Riß (Bruch; Sprung)
    the crack; the flaw; the cracking; the crash
    • crack [the ~] zelfstandig naamwoord
    • flaw [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cracking [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crash [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Riß (Kerbe; Einschnitt; Spalte)
    the gap; the cavity; the interstice; the cut-away; the opening; the hole; the crevice; the gash; the fissure; the cleft; the cranny; the saving
    • gap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cavity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • interstice [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cut-away [the ~] zelfstandig naamwoord
    • opening [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hole [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crevice [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fissure [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cleft [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cranny [the ~] zelfstandig naamwoord
    • saving [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Riß (Spalt; Spalte)
    the tear; the rip; the split; the rent
    • tear [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • split [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rent [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Riß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cavity Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Aushöhlung; Delle; Eisenbahnabteil; Hohlraum; Hohlräume; Höhle; Karies; Mauernische; Nische; Spalte; Vertiefung
cleft Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Abgrund; Falz; Felsenschlucht; Felsspalt; Felsspalte; Furche; Grübchen; Schlitz; Schlucht; Spalt; Spalte
crack Bruch; Riß; Sprung Bruch; Knacks; Knall; Knarren; Koryphäe; Krachen; Schuß; Spalt
cracking Bruch; Riß; Sprung Geknirsch; Geknister; Spaltung; Zerteilung
cranny Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Aussparung; Kluft; Spalte; Zwischenraum
crash Bruch; Riß; Sprung Abnahme; Absturz; Bums; Börsenkrach; Einsturz; Fall; Fallen; Knall; Kollision; Krach; Plumps; Rückgang; Schrumpfung; Schuß; Senkung; Sinken; Zusammenbruch; Zusammenstoß; Zusammensturz
crevice Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Aussparung; Kluft; Spalte; Zwischenraum
cut-away Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte
fissure Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Abgrund; Aussparung; Falz; Felsenschlucht; Felsspalte; Furche; Kluft; Schlitz; Schlucht; Spalte; Spaltung; Zerteilung; Zwischenraum
flaw Bruch; Riß; Sprung Brüller; Ermangelung; Falschheit; Fehler; Fehlschlag; Hinfälligkeit; Irrtum; Krankheit; Kränklichkeit; Leiden; Mangel; Manko; Schnitzer; Schwachheit; Schwäche; Versehen; Übel
gap Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Ermangelung; Falz; Furche; Hiatus; Hinfälligkeit; Interim; Kränklichkeit; Leere; Lücke; Mangel; Manko; Schlitz; Schwachheit; Schwäche; Unterbrechung; Zwischenraum; Zwischenzeit
gash Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Abschlag; Einkerbung; Einschnitt; Hieb; Kerbe; Kerbung; Scheibe; Schmisse; Schneide; Schneiden; Schnitt; Schnitte
hole Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Anus; Arsch; Delle; Hintern; Horst; Käfig; Leck; Loch; Nest; Punktion; Schließmuskel; Undichtigkeit; Verschlag; Vertiefung; undichte Stelle; Öffnung
interstice Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte
opening Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Absatzgebiet; Anfang; Anfangen; Aufmachen; Aufschluß; Aussparung; Beginn; Einleitung; Eröffnung; Freigabe; Kluft; Spalte; Start; Wake; Zwischenraum; Öffnung
rent Riß; Spalt; Spalte Mietbetrag; Miete; Mietpreis
rip Riß; Spalt; Spalte
saving Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Aufheben; Bewaren; Einsparung; Kostenersparnis; Rückgang; Senkung; Verminderung; Verringerung
split Riß; Spalt; Spalte Abspaltung; Falz; Furche; Schlitz
tear Riß; Spalt; Spalte Dreieck; Triangel; Winkelhaken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crack Häuser aufbrechen; abbrechen; abkoppeln; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; aus einander spleißen; auseinandernehmen; ballern; bersten; beschädigen; brechen; bumsen; dekodieren; donnern; ein krackendes Gelaut machen; entehen; entfesseln; entschlüsseln; entziffern; explodieren; kaputtmachen; knacken; knallen; knistern; krachen; loskoppeln; platzen; prasseln; scheiden; schmettern; spleißen; splissen; trennen; zerhacken; zerreißen; zerspringen
crash abfaulen; abstürzen; ausfaulen; einsinken; einstürzen; kollidieren; schiefgehen; sterben; stoßen; umkommen; untergehen; verfaulen; vergehen; verunglücken; wegfaulen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammenprallen; zusammensinken; zusammenstoßen; zusammenstürzen
rent pachten; verleihen; vermieten
rip abreißen; abtragen; abwracken; aufreißen; ausreißen; entnerven; kopieren; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen
split abhauen; abkoppeln; absondern; abspalten; abzischen; aus einander spleißen; hacken; in Stücke hacken; loskoppeln; scheiden; separieren; sich wegscheren; spleißen; splissen; teilen; trennen; verschwinden; zerhacken
tear akzentuieren; aufbrechen; aufreißen; betonen; einreissen; einreißen; reißen; tränen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cleft gespalten
opening einführend
split gespalten

Wiktionary: Riß

Cross Translation:
FromToVia
• Riß → design; diagram; scheme; intention ↔ plan — À classer
• Riß → plan; project; scheme; design; diagram; plane; ground plan ↔ projet — dessein, idée de ce qu’on penser réaliser, conception des moyens qu’on croire utiles pour exécuter ce qu’on médite.

Riß vorm van reißen:

reißen werkwoord (reiße, reißest, reißt, riß, rißt, gerissen)

  1. reißen (ziehen; zerren)
    to pull
    – apply force so as to cause motion towards the source of the motion 1
    • pull werkwoord (pulls, pulled, pulling)
      • pull the string gently1
      • pull the trigger of the gun1
      • pull your knees towards your chin1
    to tug
    – pull hard 1
    • tug werkwoord (tugs, tugged, tugging)
      • The prisoner tugged at the chains1
      • This movie tugs at the heart strings1
  2. reißen (aufreißen; einreißen; aufbrechen)
    rip open; to tear open; to tear
    • rip open werkwoord
    • tear open werkwoord (tears open, tore open, tearing open)
    • tear werkwoord (tears, tore, tearing)
  3. reißen (knabberen; knistern; rascheln)
    to sputter; to crackle
    • sputter werkwoord (sputters, sputtered, sputtering)
    • crackle werkwoord (crackles, crackled, crackling)

Conjugations for reißen:

Präsens
  1. reiße
  2. reißest
  3. reißt
  4. reißen
  5. reißt
  6. reißen
Imperfekt
  1. riß
  2. rißest
  3. riß
  4. rissen
  5. rißt
  6. rissen
Perfekt
  1. habe gerissen
  2. hast gerissen
  3. hat gerissen
  4. haben gerissen
  5. habt gerissen
  6. haben gerissen
1. Konjunktiv [1]
  1. reiße
  2. reißest
  3. reiße
  4. reißen
  5. reißet
  6. reißen
2. Konjunktiv
  1. riße
  2. rißest
  3. riße
  4. rissen
  5. risset
  6. rissen
Futur 1
  1. werde reißen
  2. wirst reißen
  3. wird reißen
  4. werden reißen
  5. werdet reißen
  6. werden reißen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde reißen
  2. würdest reißen
  3. würde reißen
  4. würden reißen
  5. würdet reißen
  6. würden reißen
Diverses
  1. reiß!
  2. reißt!
  3. reißen Sie!
  5. gerissen
  6. reißend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor reißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pull Anziehen; Pull ausführen; Ruck; Strackziehen; Zug von eine Zigarette
tear Dreieck; Riß; Spalt; Spalte; Triangel; Winkelhaken
tug Schlepper; Trawler; Trosse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crackle knabberen; knistern; rascheln; reißen bersten; knistern; meckern; murren; prasseln; rascheln; rauschen; sausen; schwätzen; sich wehren; spritzen; säuseln; zerreißen; zerspringen
pull reißen; zerren; ziehen dahinziehen; fortziehen; masturbieren; mithilfe von Pull übertragen; schleppen; treideln; weiterziehen; zerren; ziehen
rip open aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen
sputter knabberen; knistern; rascheln; reißen brechen; erbrechen; kotzen; meckern; murren; schwätzen; sich erbrechen; sich wehren; sich übergeben; speien; spritzen; spucken; übergeben
tear aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen akzentuieren; aufreißen; betonen; einreissen; tränen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen
tear open aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen abbrechen; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auseinandernehmen; dekodieren; entehen; entfesseln
tug reißen; zerren; ziehen surren; zurren

Synoniemen voor "reißen":


Wiktionary: reißen

reißen
  1. intransitiv: etwas trennt sich gewaltsam in mehrere Teile
  2. transitiv: sehr ruckhaft und heftig an etwas ziehen
  3. transitiv: ein Tier erlegen
  4. transitiv: etwas gewaltsam in mehrere Teile trennen
reißen
verb
  1. rend
  2. become torn
Cross Translation:
FromToVia
• reißen → tear ↔ scheuren — in twee of meer delen trekken
• reißen → jerk ↔ rukken — in een snelle beweging trekken
• reißen → tear; rip ↔ rijten — met een scheurende beweging uit elkaar trekken
• reißen → get torn; tear ↔ afscheuren — door een scheurbeweging van een groter geheel losraken
• reißen → tear; rip ↔ déchirer — Traductions à trier suivant le sens

umreißen:

umreißen werkwoord (reiße um, reißt um, riß, rißt, umgerissen)

  1. umreißen (mitreißen)
    to pull down
    • pull down werkwoord (pulls down, pulled down, pulling down)
  2. umreißen (umstoßen)
    to push over
    • push over werkwoord (pushes over, pushed over, pushing over)
  3. umreißen (umstoßen; umwerfen; umstürzen; umschütten; hinunterstossen)
    to push over; to knock over; to upset
    • push over werkwoord (pushes over, pushed over, pushing over)
    • knock over werkwoord (knocks over, knocked over, knocking over)
    • upset werkwoord (upsets, upset, upsetting)

Conjugations for umreißen:

Präsens
  1. reiße um
  2. reißt um
  3. reißt um
  4. reißen um
  5. reißt um
  6. reißen um
Imperfekt
  1. riß
  2. rissest
  3. riß
  4. rissen
  5. rißt
  6. rissen
Perfekt
  1. habe umgerissen
  2. hast umgerissen
  3. hat umgerissen
  4. haben umgerissen
  5. habt umgerissen
  6. haben umgerissen
1. Konjunktiv [1]
  1. reiße um
  2. reißest um
  3. reiße um
  4. reißen um
  5. reißet um
  6. reißen um
2. Konjunktiv
  1. risse um
  2. rissest um
  3. risse um
  4. rissen um
  5. risset um
  6. rissen um
Futur 1
  1. werde umreißen
  2. wirst umreißen
  3. wird umreißen
  4. werden umreißen
  5. werdet umreißen
  6. werden umreißen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde umreißen
  2. würdest umreißen
  3. würde umreißen
  4. würden umreißen
  5. würdet umreißen
  6. würden umreißen
Diverses
  1. reiß um!
  2. reißt um!
  3. reißen Sie um!
  5. umgerissen
  6. umreißend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor umreißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pull down Niederreißen; Umreißen
upset Abscheu; Bestürztheit; Bestürzung; Entsetzen; Furcht; Schreck
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knock over hinunterstossen; umreißen; umschütten; umstoßen; umstürzen; umwerfen umkippen; umschütten; umstoßen; umstürzen; umwerfen
pull down mitreißen; umreißen analysieren; auseinandernehmen; ganz kaputt und auseinander holen; herunterholen; kritisieren; sezieren; tadeln; zergliedern; zerlegen
push over hinunterstossen; umreißen; umschütten; umstoßen; umstürzen; umwerfen
upset hinunterstossen; umreißen; umschütten; umstoßen; umstürzen; umwerfen abnehmen; behindern; entgegenarbeiten; entgegenwirken; fertigmachen; hindern; hintertreiben; konterkarieren; ruinieren; stören; verkommen; verstimmen; zerstören; zurückgehen; zurücklaufen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
upset aufgebracht; aufgelöst; aufgeregt; baff; bestürzt; betreten; betroffen; bitterböse; böse; eingeschüchtert; empört; entsetzt; erbost; ergrimmt; erschreckt; erschüttert; erstaunt; erzürnt; fassungslos; fuchsteufelswild; haßerfüllt; perplex; rasend; tobend; verblüfft; verdutzt; verstimmt; verärgert; wüst; wütend; zerrüttet; zornig; ängstlich; ärgerlich

Synoniemen voor "umreißen":


Wiktionary: umreißen

umreißen
verb
  1. To sketch out, draw or trace an outline
Cross Translation:
FromToVia
• umreißen → demolish; break down; pull down; take down; destroy; quash ↔ démolir — abattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions).
• umreißen → destroy; ruin; demolish; dash; overthrow; quash ↔ détruire — démolir, ruiner, en parlant d'un édifice, d'une construction.
• umreißen → ravage ↔ ravager — faire du ravage.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0950 seconde
Page rendered in 1.0 seconds