Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Zeit

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Zeit

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Zeit:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Zeit (Duits) in het Engels

Zeit:

Zeit [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Zeit (Zeitraum; Zeitabschnitt; Zeitalter)
    the time
    – an indefinite period (usually marked by specific attributes or activities) 1
    • time [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he waited a long time1
      • the time of year for planting1
      • he was a great actor in his time1
    the period; the epoch; the era; the age
    • period [the ~] zelfstandig naamwoord
    • epoch [the ~] zelfstandig naamwoord
    • era [the ~] zelfstandig naamwoord
    • age [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zeit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
age Zeit; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum Alter; Altertum; Antike; Epoche; Frist; Jahreszählung; Jahrhundert; Lebensalter; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum; Zeitrechnung
epoch Zeit; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
era Zeit; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum Epoche; Frist; Jahreszählung; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum; Zeitrechnung
period Zeit; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum Abschnitt; Epoche; Frist; Lauffrist; Laufzeit; Menstruation; Periode; Spanne; Termin; Unwohlsein; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum; Zeitspanne; Zwischenzeit
time Zeit; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum Abschnitt; Mal; Periode; Spanne; Termin; Zeitabschnitt; Zeitraum; Zeitspanne; Zwischenzeit; time
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
age Dauer; fällig oder überfällig werden; reifen
time die Zeit stoppen; stoppen

Synoniemen voor "Zeit":


Wiktionary: Zeit

Zeit
noun
  1. ein begrenzter Abschnitt innerhalb des Ablaufes von Zeiteinheiten
  2. der stetige Ablauf von Zeiteinheiten
Zeit
noun
  1. the time
  2. obsolete: given or assigned length of life
  3. particular period of time in history
  4. verb forms distinguishing time
  5. inevitable passing of events
  6. quantity of availability in time
  7. measurement of a quantity of time
  8. time of day, as indicated by a clock, etc
  9. particular moment or hour
  10. measurement under some system of the time of day or moment in time
  11. numerical indication of a particular moment in time
  12. youth or young adulthood
  13. person's experiences or biography
verb
  1. to measure time
Cross Translation:
FromToVia
• Zeit → time ↔ tijd — de onstuitbare gang der dingen van toekomst door het heden naar het verleden
• Zeit → time-trial ↔ contre-la-montre — épreuve sportif chronométrer, notamment en cyclisme, qui consiste à parcourir une distance en un minimum de temps.
• Zeit → time; while; period ↔ durée — espace de temps pendant lequel une chose dure.
• Zeit → time ↔ temps — Durée des choses
• Zeit → epoch; age; era; period; time ↔ époque — moment de l’histoire qui ordinairement marquer par quelque événement considérable.

Verwante vertalingen van Zeit







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0545 seconde
Page rendered in 1.0 seconds