Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Reparieren

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Reparieren

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. reparieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Reparieren (Duits) in het Engels

reparieren:

reparieren werkwoord (repariere, reparierst, repariert, reparierte, repariertet, repariert)

  1. reparieren (wiederherstellen; ausbessern; flicken; )
    to repair
    • repair werkwoord (repairs, repaired, repairing)
  2. reparieren (wiederherstellen; erneuern; flicken; )
    to repair; to fix; to restore; to mend
    • repair werkwoord (repairs, repaired, repairing)
    • fix werkwoord (fixes, fixed, fixing)
    • restore werkwoord (restores, restored, restoring)
    • mend werkwoord (mends, mended, mending)
  3. reparieren (überholen)
    to overhaul
    • overhaul werkwoord (overhauls, overhauled, overhauling)
  4. reparieren (flicken; wiederherstellen)
    to mend; to repair; to patch
    • mend werkwoord (mends, mended, mending)
    • repair werkwoord (repairs, repaired, repairing)
    • patch werkwoord (patches, patched, patching)
  5. reparieren (in Ordnung bringen; wiederherstellen; instandsetzen)
    to restore; to redeem; to redress
    • restore werkwoord (restores, restored, restoring)
    • redeem werkwoord (redeems, redeemed, redeeming)
    • redress werkwoord (redresses, redressed, redressing)

Conjugations for reparieren:

Präsens
  1. repariere
  2. reparierst
  3. repariert
  4. reparieren
  5. repariert
  6. reparieren
Imperfekt
  1. reparierte
  2. repariertest
  3. reparierte
  4. reparierten
  5. repariertet
  6. reparierten
Perfekt
  1. habe repariert
  2. hast repariert
  3. hat repariert
  4. haben repariert
  5. habt repariert
  6. haben repariert
1. Konjunktiv [1]
  1. repariere
  2. reparierest
  3. repariere
  4. reparieren
  5. reparieret
  6. reparieren
2. Konjunktiv
  1. reparierte
  2. repariertest
  3. reparierte
  4. reparierten
  5. repariertet
  6. reparierten
Futur 1
  1. werde reparieren
  2. wirst reparieren
  3. wird reparieren
  4. werden reparieren
  5. werdet reparieren
  6. werden reparieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde reparieren
  2. würdest reparieren
  3. würde reparieren
  4. würden reparieren
  5. würdet reparieren
  6. würden reparieren
Diverses
  1. reparier!
  2. repariert!
  3. reparieren Sie!
  5. repariert
  6. reparierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor reparieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fix Sackgasse
overhaul Inspektion; Reparatur von Material; Revision; Wartung; Überholung; Überprüfung
redeem Abbezahlen; Ausgleichen; Gutmachen
redress Entschädigungsanspruch; Entschädigungsansprüche
repair Ausbesserung; Ausbesserungsarbeit; Flickzeug; Reparatur; Reparaturarbeit; Restauration; Wiederherstellung; zu flickende Kleidung
restore Wiederherstellung; Wiederherstellung vom Band
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fix ausbessern; deichseln; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; innovieren; montieren; reparieren; restaurieren; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen Maßregeln treffen; abhelfen; ablehnen; abstellen; abstimmen; anbinden; anheften; anknöpfen; anlegen; anmachen; anpassen; anprobieren; aufrollen; aufwickeln; beenden; befestigen; beheben; eindrehen; einseifen; einteilen; emporheben; erledigen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festheften; festknöpfen; festmachen; gutmachen; heben; heften; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; hochbinden; hochkrempeln; hochnehmen; in Ordnung bringen; klammern; klären; lernen; regeln; schaffen; schnüren; staken; steuern; strecken; verknoten; vertäuen; vollbringen; vollenden; zuendespielen; zusammenbinden; zustandebringen
mend ausbessern; deichseln; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; innovieren; montieren; reparieren; restaurieren; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen Löcher stopfen; flicken; stopfen
overhaul reparieren; überholen
patch flicken; reparieren; wiederherstellen ankleben; anleimen; festkleben; haften; heften; kleben; leimen; zusammenkleben
redeem in Ordnung bringen; instandsetzen; reparieren; wiederherstellen befreien; entbinden; entheben; entsetzen; erlösen; freikaufen; loskaufen; tilgen; von Belagerern befreien
redress in Ordnung bringen; instandsetzen; reparieren; wiederherstellen
repair ausbessern; ausrichten; deichseln; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; innovieren; instand setzen; montieren; reparieren; restaurieren; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen; wiederinstand setzen anpassen; anprobieren
restore ausbessern; deichseln; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; in Ordnung bringen; innovieren; instandsetzen; montieren; reparieren; restaurieren; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen neustrukturieren; restaurieren; sanieren; umgestalten; wiederherstellen

Synoniemen voor "reparieren":


Wiktionary: reparieren

reparieren
verb
  1. einen Schaden entfernen
reparieren
verb
  1. to repair
  2. to mend or repair
  3. to restore to good working order
Cross Translation:
FromToVia
• reparieren → patch; mend ↔ verstellen — weer in orde brengen, zorgen dat het heel wordt
• reparieren → repair ↔ repareren — iets weer in werkende staat brengen
• reparieren → repair ↔ herstellen — terug werkend krijgen, repareren
• reparieren → fix; repair; mend; renovate; restore; renew ↔ refaire — Réparer, raccommoder, rajuster une chose ruinée ou abîmée. (Sens général)
• reparieren → remedy; remediate; fix; repair; mend ↔ remédier — porter remède, apporter du remède.
• reparieren → fix; repair; mend ↔ réparer — remettre en état ce qui endommager.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0505 seconde
Page rendered in 1.0 seconds