Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Macht

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Macht

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Macht:
  2. machen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Macht (Duits) in het Engels

Macht:

Macht [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Macht (Autorität; Ansehen)
    the authority; the power; the rule
    • authority [the ~] zelfstandig naamwoord
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rule [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Macht (Obrigkeit; Autorität; Herrschaft)
    the dominion; the authority; the command; the mastery; the power
    • dominion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • authority [the ~] zelfstandig naamwoord
    • command [the ~] zelfstandig naamwoord
    • mastery [the ~] zelfstandig naamwoord
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Macht (Kraft; Stärke; Arbeitskraft)
    the strength; the power; the capacity; the force; the authority
    • strength [the ~] zelfstandig naamwoord
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord
    • capacity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • force [the ~] zelfstandig naamwoord
    • authority [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. die Macht (Einfluß; Einflüsse; Einwirkung; Beeinflussung)
    the influence
  5. die Macht (Mächte)
    the power
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. die Macht (Obrigkeit; Herrschaft; Autorität)
    the state institution

Vertaal Matrix voor Macht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
authority Ansehen; Arbeitskraft; Autorität; Herrschaft; Kraft; Macht; Obrigkeit; Stärke Auftrag; Autorisation; Autorität; Befugnis; Befugt sein; Bevollmächtigung; Ermächtigung; Experte; Fachmann; Mandat; Prokura; Sachkundige; Sachverständige; Vollmacht; Zahlungsanweisung; Zuständigkeit; fachkundigePerson
capacity Arbeitskraft; Kraft; Macht; Stärke Ader; Befugnis; Begabtheit; Begabung; Eignung; Energie; Fähigkeit; Gabe; Genialität; Genie; Geschicklichkeit; Händchen; Inhalt; Kapazität; Kompetenz; Können; Leistung; Leistungsfähigkeit; Leistungsvermögen; Motorleistung; Potential; Qualität; Reichtum; Sachverstand; Talent; Tauglichkeit; Veranlagung; Vermögen; Volumen; Zuständigkeit
command Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit Anführung; Anweisung; Auftrag; Befehl; Beherrschung; Dienstbefehl; Erlaß; Führung; Gebot; Grad der Fähigkeiten; Heeresbefehl; Instruktion; Kommando; Leitung; Oberbefehl; Reserviertheit; Spitze; Vorausgehen; Vorgehen; Weisung; Zwangsbefehl; militärischer Befehl
dominion Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit Bereich; Bezirk; Fläche; Gau; Gebiet; Gegend; Gelände; Provinz; Region; Teil des Staates; Zone
force Arbeitskraft; Kraft; Macht; Stärke Angestellten; Antrieb; Antriebskraft; Arbeitskraft; Armee; Aufdrängen; Gewalt; Heer; Heeresmacht; Kriegsmacht; Landmacht; Landtruppen; Militär; Motor; Personal; Streitmacht; Triebkraft
influence Beeinflussung; Einfluß; Einflüsse; Einwirkung; Macht Beeinflussung; Einfluß; Einflüsse; Einführung; Einwirkung
mastery Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit Beherrschung; Herrschaft; Meisterschaft
power Ansehen; Arbeitskraft; Autorität; Herrschaft; Kraft; Macht; Mächte; Obrigkeit; Stärke Autorisation; Autorität; Befehlshaber; Befugnis; Befugt sein; Bevollmächtigung; Dynamik; Energie; Ermächtigung; Fähigkeit; Geschwindigkeit; Kapazität; Kraft; Leistung; Leistungsfähigkeit; Leistungsvermögen; Schnellheit; Strom; Vermögen; Vollmacht; Zuständigkeit; elektrischer Strom
rule Ansehen; Autorität; Macht Dienstordnung; Dominanz; Filter; Gesetzmäßigkeit; Grundregel; Legitimität; Linie; Ordnung; Regel; Regentschaft; Regime; Richtlinie; Staatsführung; Staatsmacht; offizielle Verordnung
state institution Autorität; Herrschaft; Macht; Obrigkeit staatliche Einrichtung
strength Arbeitskraft; Kraft; Macht; Stärke Arbeitsfähigkeit; Arbeitskraft; Arbeitslust; Dynamik; Energie; Entschiedenheit; Feurigkeit; Geschwindigkeit; Gewalt; Hektik; Inbrunst; Kraft; Leistungsfähigkeit; Muskelkraft; Muskelkräfte; Schneidigkeit; Schnellheit; Seele; Spannkraft; Stämmigkeit; Stärke; Tatkraft; Triebkraft; Vermögen; starke Seite
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
command anführen; anordnen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; dirigieren; erlassen; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen
force andringen; beauftragen; befehlen; dringen; durchführen; durchsetzen; erzwingen; forcieren; gebieten; genötigt sein zu; kommandieren; nötigen; pressen; zwingen; zwängen
influence anrühren; ansprechen; beeinflussen; beeinflußen; rühren; steuern; treffen; wirken auf
rule beauftragen; befehlen; beherrschen; die Grippe herscht; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; sich verbreiten; steuern

Synoniemen voor "Macht":


Wiktionary: Macht

Macht
noun
  1. Fähigkeit, auf andere Einfluss ausüben zu können, auch gegen deren Willen
  2. Institution, Organisation oder Person, die die Fähigkeit hat, auf andere - auch gegen deren Willen - Einfluss auszuüben
Macht
noun
  1. ability
  2. personal power
  3. influence
  4. nation having a strong military and/or economy
Cross Translation:
FromToVia
• Macht → authority; ascendancy; ascendance ↔ autorité — pouvoir ou droit de commander, d’obliger quelqu’un à quelque chose.
• Macht → capacity; power ↔ capacité — Pouvoirs reconnus par la loi
• Macht → ability; capability; power; skill ↔ habilité — rare|fr droit|fr résultat de l’habilitation, aptitude.
• Macht → power; force; puissance ↔ puissance — pouvoir d’imposer son autorité.

Macht vorm van machen:

machen werkwoord (mache, machst, macht, machte, machtet, gemacht)

  1. machen (ins Leben rufen; produzieren; herstellen; )
    to make; to create; to conceptualize; to construct; to prepare; to manufacture; to design; to invent; to conceptualise
    • make werkwoord (makes, made, making)
    • create werkwoord (creates, created, creating)
    • conceptualize werkwoord, Amerikaans (conceptualizes, conceptualized, conceptualizing)
    • construct werkwoord (constructs, constructed, constructing)
    • prepare werkwoord (prepares, prepared, preparing)
    • manufacture werkwoord (manufactures, manufactured, manufacturing)
    • design werkwoord (designs, designed, designing)
    • invent werkwoord (invents, invented, inventing)
    • conceptualise werkwoord, Brits
  2. machen (herstellen; produzieren; verfertigen; )
    to manufacture; to produce; to fabricate; to construct; to make
    • manufacture werkwoord (manufactures, manufactured, manufacturing)
    • produce werkwoord (produces, produced, producing)
    • fabricate werkwoord (fabricates, fabricated, fabricating)
    • construct werkwoord (constructs, constructed, constructing)
    • make werkwoord (makes, made, making)
  3. machen (funktionieren; handeln; schaffen; )
    to function
    • function werkwoord (functions, functioned, funtioning)

Conjugations for machen:

Präsens
  1. mache
  2. machst
  3. macht
  4. machen
  5. macht
  6. machen
Imperfekt
  1. machte
  2. machtest
  3. machte
  4. machten
  5. machtet
  6. machten
Perfekt
  1. habe gemacht
  2. hast gemacht
  3. hat gemacht
  4. haben gemacht
  5. habt gemacht
  6. haben gemacht
1. Konjunktiv [1]
  1. mache
  2. machest
  3. mache
  4. machen
  5. machet
  6. machen
2. Konjunktiv
  1. machte
  2. machtest
  3. machte
  4. machten
  5. machtet
  6. machten
Futur 1
  1. werde machen
  2. wirst machen
  3. wird machen
  4. werden machen
  5. werdet machen
  6. werden machen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde machen
  2. würdest machen
  3. würde machen
  4. würden machen
  5. würdet machen
  6. würden machen
Diverses
  1. mache!
  2. macht!
  3. machen Sie!
  5. gemacht
  6. machend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor machen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
design Absicht; Dessin; Endzweck; Formgebung; Gestaltung; Intention; Motiv; Muster; Vorsatz; Zeichnung; Ziel; Zweck
function Arbeitsfähigkeit; Arbeitsverhältnis; Dienststelle; Dienstverhältnis; Dynamik; Eigenschaft; Energie; Funktion; Funktionalität; Leistungsfähigkeit; Spannkraft; Stellung; Tatkraft
invent Phantasieren; Servieren
make Anfertigung; Herstellung; Machwerk
manufacture Anfertigung; Erzeugnis; Erzeugung; Fabrikat; Fabrikation; Fertigung; Herstellung; Machwerk; Produkt; Verfertigung
produce Artikel; Handelsware; Kaufware
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conceptualise anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen entwerfen; im Konzept schreiben; konzipieren; skizzieren
conceptualize anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen entwerfen; im Konzept schreiben; konzipieren; skizzieren
construct anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen anlegen; aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; errichten; installieren
create anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; ausbauen; auswirken; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; entwerfen; erschaffen; erstellen; erzeugen; flattern; hinkriegen; konzipieren; schaffen; tauschen; variieren; verfertigen; verändern; wechseln; ändern
design anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen entwerfen; entwickeln; erfinden; hervorbringen; konstruieren; konzipieren; kreieren
fabricate anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen beschwindeln; das Bauland erschließen; erdichten; erfinden; ersinnen; fabulieren; lügen; schwindeln
function erfüllen; funktionieren; gehen; handeln; leisten; machen; schaffen; schieben; schütten; treiben; tun; verrichten arbeiten gehen; zur Arbeit gehen
invent anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; ausbauen; ausdenken; ausklügeln; austüfteln; auswirken; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; erdichten; erfinden; erschaffen; ersinnen; flattern; herausfinden; phantasieren; planen; sich ausdenken; tauschen; variieren; verfertigen; verändern; wechseln; ändern
make anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; ausbauen; auswirken; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; erschaffen; flattern; tauschen; variieren; verfertigen; verändern; wechseln; ändern
manufacture anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen
prepare anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen Vorbereitungen treffen; anlernen; anrichten; anweisen; ausrüsten; beibringen; belehren; bereiten; bereitstellen; dozieren; einarbeiten; einführen; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; grundieren; instruieren; kochen; lehren; lernen; proben; rüsten; unterrichten; unterweisen; vorarbeiten; vorbereiten; zubereiten
produce anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen abwerfen; einbringen; eintragen; ergeben; erzeugen; gewinnen; herbeiführen; hervor holen; hervor ziehen; hinkriegen; schaffen; verursachen; vorzeigen

Synoniemen voor "machen":


Wiktionary: machen

machen
verb
  1. umgangssprachlich: herstellen, produzieren, anfertigen
  2. machen, dass: veranlassen
  3. umgangssprachlich: tun, tätigen, handeln, ausführen, erledigen
    • machen → do
  4. regional für einfüllen, auffüllen
    • machen → put
  5. ostmitteldeutsch, mit Hilfsverb „sein“: den Wohnort wechseln, vom Wohnort wegziehen
    • machen → go
  6. in einen bestimmten Zustand versetzen
machen
verb
  1. to bypass a requirement
  2. to indicate or suggest to be
  3. to cause to be
  4. to interpret
  5. to bring into success
  6. to create
  7. to produce
  8. to construct
  9. to make (a specified sound) (jump)
  10. transitive; to make drunk
  11. perform, execute
  12. to total, to amount to
  13. to do something
  14. to render fit or suitable
  15. repeal, annul, or declare void
Cross Translation:
FromToVia
• machen → do ↔ doen — een actie ondernemen
• machen → create ↔ aanmaken — een nieuw exemplaar van iets maken, voornamelijk op een computer
• machen → accommodate; adapt; adjust ↔ accommoder — donner, procurer de la commodité.
• machen → arrange; cope ↔ arranger — arranger (transitive) (fr)
• machen → build; construct; make ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
• machen → tune; attune; have available; have at one’s disposal; arrange; fix up; array ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.
• machen → give; donate ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
• machen → set up ↔ dresser — Monter, tendre, construire.
• machen → fabricate; manufacture; concoct ↔ fabriquer — exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
• machen → make; do ↔ faire — Créer, produire, fabriquer
• machen → produce; operate; impact; impinge; work; avail; affect; act; take action; move ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet.
• machen → ask ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose.
• machen → tease; rail; ridicule; joke ↔ railler — plaisanter quelqu’un ou quelque chose, lui parler ou en parler avec moquerie.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Macht







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1476 seconde
Page rendered in 1.0 seconds