Duits
Uitgebreide vertaling voor Spaß machen (Duits) in het Engels
Spaß machen: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- Spaß: passion; lust; amusement; nonsense; madness; folly; joking; lunacy; silliness; high jinks; joke; jest; pleasantry; glee; gladness; banter; humour; humor; fun; pun; happiness; joy; revelry; mirth; cheerfulness; joyfulness; lightheartedness; brightfulness; good spirits; pleasure; trick; prank; merriment; hilarity
- machen: design; manufacture; create; make; construct; prepare; conceptualize; invent; conceptualise; produce; fabricate; function
Spelling Suggesties voor: Spaß machen
Wiktionary: Spaß machen
Spaß machen
noun
-
-
Computer vertaling door derden: