Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Spalte

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Spalte

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Spalte:
  2. spalten:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Spalte (Duits) in het Engels

Spalte:

Spalte [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Spalte (Kolumne)
    the column
    – a page or text that is vertically divided 1
    • column [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the newspaper devoted several columns to the subject1
      • the bookkeeper used pages that were divided into columns1
    the pillar; the pile
    • pillar [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pile [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Spalte (Kerbe; Einschnitt; Riß)
    the gap; the cavity; the interstice; the cut-away; the opening; the hole; the crevice; the gash; the fissure; the cleft; the cranny; the saving
    • gap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cavity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • interstice [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cut-away [the ~] zelfstandig naamwoord
    • opening [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hole [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crevice [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fissure [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cleft [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cranny [the ~] zelfstandig naamwoord
    • saving [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Spalte (Zwischenraum; Aussparung; Kluft)
    the fissure; the crevice; the opening; the recess; the cranny; the space
    • fissure [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crevice [the ~] zelfstandig naamwoord
    • opening [the ~] zelfstandig naamwoord
    • recess [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cranny [the ~] zelfstandig naamwoord
    • space [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. die Spalte (Lautstärke; Binde; Decke; )
    the sound intensity; the volume; the sound level; the noise level; the sound volume
  5. die Spalte (Riß; Spalt)
    the tear; the rip; the split; the rent
    • tear [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • split [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rent [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. die Spalte (Felsspalte; Spalt; Abgrund; )
    the cleft
    • cleft [the ~] zelfstandig naamwoord

Spalte [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Spalte (Mauernische; Nische; Aushöhlung)
    the cavity; the niche; the alcove; the hollow
    • cavity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • niche [the ~] zelfstandig naamwoord
    • alcove [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hollow [the ~] zelfstandig naamwoord

Spalte

  1. Spalte
    the column
    – A series of items arranged vertically within some type of framework--for example, a continuous series of cells running from top to bottom in a spreadsheet, a set of lines of specified width on a printed page, a vertical line of pixels on a video screen, or a set of values aligned vertically in a table or matrix. 2
    • column [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. Spalte
    the column
    – The area in each row of a database table that stores the data value for some attribute of the object modeled by the table. 2
    • column [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Spalte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alcove Aushöhlung; Mauernische; Nische; Spalte Gewächshäuser; Hohlräume; Höhle; Höhle im mauer; Höhlung; Kasse
cavity Aushöhlung; Einschnitt; Kerbe; Mauernische; Nische; Riß; Spalte Aushöhlung; Delle; Eisenbahnabteil; Hohlraum; Hohlräume; Höhle; Karies; Nische; Vertiefung
cleft Abgrund; Einschnitt; Felsenschlucht; Felsspalt; Felsspalte; Kerbe; Riß; Schlucht; Spalt; Spalte Abgrund; Falz; Felsenschlucht; Felsspalte; Furche; Grübchen; Schlitz; Schlucht
column Kolumne; Spalte Eckpfeiler; Pfeiler; Rubrik; Säule; Säulenfuß; Säulensockel
cranny Aussparung; Einschnitt; Kerbe; Kluft; Riß; Spalte; Zwischenraum
crevice Aussparung; Einschnitt; Kerbe; Kluft; Riß; Spalte; Zwischenraum
cut-away Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte
fissure Aussparung; Einschnitt; Kerbe; Kluft; Riß; Spalte; Zwischenraum Abgrund; Falz; Felsenschlucht; Felsspalte; Furche; Schlitz; Schlucht; Spaltung; Zerteilung
gap Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Ermangelung; Falz; Furche; Hiatus; Hinfälligkeit; Interim; Kränklichkeit; Leere; Lücke; Mangel; Manko; Schlitz; Schwachheit; Schwäche; Unterbrechung; Zwischenraum; Zwischenzeit
gash Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Abschlag; Einkerbung; Einschnitt; Hieb; Kerbe; Kerbung; Scheibe; Schmisse; Schneide; Schneiden; Schnitt; Schnitte
hole Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Anus; Arsch; Delle; Hintern; Horst; Käfig; Leck; Loch; Nest; Punktion; Schließmuskel; Undichtigkeit; Verschlag; Vertiefung; undichte Stelle; Öffnung
hollow Aushöhlung; Mauernische; Nische; Spalte Delle; Dünenkessel; Einsinken; Vertiefung; Wegsacken
interstice Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte
niche Aushöhlung; Mauernische; Nische; Spalte Aushöhlung; Eisenbahnabteil; Gewächshäuser; Hohlraum; Hohlräume; Höhle; Höhle im mauer; Höhlung; Kasse; Nische
noise level Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung Lautstärke; Lärmpegel; Volumen
opening Aussparung; Einschnitt; Kerbe; Kluft; Riß; Spalte; Zwischenraum Absatzgebiet; Anfang; Anfangen; Aufmachen; Aufschluß; Beginn; Einleitung; Eröffnung; Freigabe; Start; Wake; Öffnung
pile Kolumne; Spalte Ansammlung; Berg; Falle; Grundsäule; Haufen; Häufung; Klampe; Klemme; Klumpen; Krampe; Masse; Menge; Milbe; Pfahl; Rammpfahl; Stoß
pillar Kolumne; Spalte Kolonne; Pfeiler; Säule; Säulenfuß; Säulensockel; Volksgruppierung
recess Aussparung; Kluft; Spalte; Zwischenraum Arbeitspause; Einsparung; Entspannung; Erholung; Kostenersparnis; Mittagspause; Parlamentsferien; Pause; Ruhepause; Rückgang; Schulpause; Senkung; Unterbrechung; Verminderung; Verringerung
rent Riß; Spalt; Spalte Mietbetrag; Miete; Mietpreis
rip Riß; Spalt; Spalte
saving Einschnitt; Kerbe; Riß; Spalte Aufheben; Bewaren; Einsparung; Kostenersparnis; Rückgang; Senkung; Verminderung; Verringerung
sound intensity Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung Lautstärke; Volumen
sound level Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung
sound volume Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung
space Aussparung; Kluft; Spalte; Zwischenraum Abschnitt; Abstand; All; Distanz; Entfernung; Luftraum; Periode; Raum; Space; Spanne; Termin; Universum; Weltall; Weltraum; Windows Live Space; Zeitabschnitt; Zeitraum; Zeitspanne; Zwischenraum; Zwischenzeit
split Riß; Spalt; Spalte Abspaltung; Falz; Furche; Schlitz
tear Riß; Spalt; Spalte Dreieck; Triangel; Winkelhaken
volume Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung Anteil; Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Buch; Bund; Druck; Inhalt; Jahrgang; Lautstärke; Volume; Volumen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rent pachten; verleihen; vermieten
rip abreißen; abtragen; abwracken; aufreißen; ausreißen; entnerven; kopieren; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen
space spationieren
split abhauen; abkoppeln; absondern; abspalten; abzischen; aus einander spleißen; hacken; in Stücke hacken; loskoppeln; scheiden; separieren; sich wegscheren; spleißen; splissen; teilen; trennen; verschwinden; zerhacken
tear akzentuieren; aufbrechen; aufreißen; betonen; einreissen; einreißen; reißen; tränen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cleft gespalten
hollow ausgezehrt; dürr; eingefallen; hohl; hohläugig; inhaltslos; knöchern; leer; nichtssagend; schmächtig; spindeldürr
opening einführend
split gespalten

Synoniemen voor "Spalte":


Wiktionary: Spalte

Spalte
noun
  1. vulgär: Vagina
  2. schmaler Einschnitt, länglicher Riss
  3. Textverarbeitung: untereinander gesetzte Zeichen oder Freistellen
Spalte
noun
  1. opening made by breaking or parting
  2. narrow crack
  3. thin space opened in a previously solid material
  4. a vertical body of text
  5. vertical line of entries in a table
  6. opening made or as if made by splitting
  7. narrow cleft in a rock face
  8. gap
  9. vulgar, slang: opening of the vagina
Cross Translation:
FromToVia
• Spalte → crevasse ↔ crevasse — Fente
• Spalte → pillar; column ↔ pilier — (architecture) maçonnerie|fr ouvrage de maçonnerie en forme de grosse colonne ronde, carrée, etc., qui sert à soutenir un édifice ou quelque partie d’un édifice.

spalten:

spalten werkwoord (spalte, spaltest, spaltet, spaltete, spaltetet, gespaltet)

  1. spalten (auflösen; trennen; auseinanderfallen; )
    to disintegrate; to collapse; to fall apart; to break up; to fall to pieces; to crumble; to fall to bits
    • disintegrate werkwoord (disintegrates, disintegrated, disintegrating)
    • collapse werkwoord (collapses, collapsed, collapsing)
    • fall apart werkwoord (falls apart, fell apart, falling apart)
    • break up werkwoord (breaks up, broke up, breaking up)
    • fall to pieces werkwoord (falls to pieces, fell to pieces, falling to pieces)
    • crumble werkwoord (crumbles, crumbled, crumbling)
    • fall to bits werkwoord (falls to bits, fell to bits, falling to bits)
  2. spalten (sich spalten lassen)
    let itself split
  3. spalten (spleißen; streichen; bersten; )
    to cleave; to hew through; to cut
    • cleave werkwoord (cleaves, cleft, cleaving)
    • hew through werkwoord (hews through, hewed through, hewing through)
    • cut werkwoord (cuts, cut, cutting)

Conjugations for spalten:

Präsens
  1. spalte
  2. spaltest
  3. spaltet
  4. spalten
  5. spaltet
  6. spalten
Imperfekt
  1. spaltete
  2. spaltetest
  3. spaltete
  4. spalteten
  5. spaltetet
  6. spalteten
Perfekt
  1. habe gespaltet
  2. hast gespaltet
  3. hat gespaltet
  4. haben gespaltet
  5. habt gespaltet
  6. haben gespaltet
1. Konjunktiv [1]
  1. spalte
  2. spaltest
  3. spalte
  4. spalten
  5. spaltet
  6. spalten
2. Konjunktiv
  1. spaltete
  2. spaltetest
  3. spaltete
  4. spalteten
  5. spaltetet
  6. spalteten
Futur 1
  1. werde spalten
  2. wirst spalten
  3. wird spalten
  4. werden spalten
  5. werdet spalten
  6. werden spalten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde spalten
  2. würdest spalten
  3. würde spalten
  4. würden spalten
  5. würdet spalten
  6. würden spalten
Diverses
  1. spalt!
  2. spaltet!
  3. spalten Sie!
  5. gespaltet
  6. spaltend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor spalten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
collapse Aufgeben; Depression; Einbruch; Einsturz; Einstürzen; Fall; Flaute; Hinfallen; Nachgeben; Niederfallen; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Zusammenbruch; Zusammensturz
cut Abschnitt; Abzug; Beschneidung; Einkerbung; Einschnitt; Einsparung; Ermäßigung; Herabsetzung; Kerbe; Kerbung; Kostenersparnis; Kürzung; Preisnachlaß; Preisreduzierung; Reduktion; Reduzierung; Rückgang; Scheibe; Schneide; Schneiden; Schnitt; Schnittchen; Schnitte; Schnittwunde; Schnittwündchen; Schrumpfung; Schändung; Senkung; Verminderung; Verringerung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break up auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen Schlußmachen; abbrechen; abreisen; abreißen; abschaffen; aufbrechen; aufdecken; aufheben; auflösen; auseinandergehen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; ausmachen; fortreisen; ganz kaputt und auseinander holen; losreißen; scheiden; seineZelteabbrechen; sich verbreiten; trennen; umpflügen; unterpflügen; verlassen; versprengen; wegbrechen; wegfahren; wegreisen; wegreißen; zersteuen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
cleave bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen; zerhacken
collapse auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen abnehmen; einsacken; einsinken; einstürzen; erliegen; herunterstürzen; hinunterstürzen; reduzieren; rücklaufen; unterliegen; versinken; zu Grunde gehen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen
crumble auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen bröckeln; sich krümeln; verfallen; vergehen; verkommen; verkrümeln; zerbröckeln; zerbröseln; zerkrümeln; zerkrümmeln; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
cut bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen abschneiden; aufs Tapet bringen; ausschneiden; durchschneiden; einkerben; einschneiden; einstechen; knipsen; kürzen; schneiden; schnipsen; schnitzen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; stutzen; teilen; verletzen; zur Sprache bringen
disintegrate auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen verfallen; vergehen; verkommen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
fall apart auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen verfallen; vergehen; verkommen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
fall to bits auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen verfallen; vergehen; verkommen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
fall to pieces auflösen; aufteilen; auseinanderfallen; herauslösen; lösen; spalten; trennen; zerfallen; zerlegen; zersetzen entzwei gehen; kaputt gehen; verfallen; vergehen; verkommen; zerbrechen; zu Grunde gehen; zusammenbrechen
hew through bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
let itself split sich spalten lassen; spalten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut geschnitten; pur; rein; sauber

Synoniemen voor "spalten":


Wiktionary: spalten

spalten
verb
  1. transitiv: mit einem Instrument der Länge nach teilen
spalten
verb
  1. computer science: to split a software project
  2. computer science: to spawn a new child process
  3. to cause to undergo fission
  4. transitive to split or sever
  5. (reflexive) to be split or rent
past
  1. divide along a more or less straight line
Cross Translation:
FromToVia
• spalten → split ↔ splitsen — in twee of meer delen opdelen
• spalten → split ↔ splijten — langs een nerf in tweeën breken
• spalten → cleave ↔ kloven — het op bepaalde wijzen splijten van een diamant
• spalten → cleave ↔ klieven — langs een scherp breukvlak in tweeën hakken
• spalten → split; cleave; rend ↔ fendre — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1259 seconde
Page rendered in 1.0 seconds