Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: ausgetragen

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: ausgetragen

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ausgetragen:
  2. austragen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor ausgetragen (Duits) in het Engels

ausgetragen:

ausgetragen bijvoeglijk naamwoord

  1. ausgetragen (reif)
    ripe; fully developed; mature

Vertaal Matrix voor ausgetragen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mature reifen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mature ausgetragen; reif ausgewachsen; entwickelt; erwachsen; heiratsfähig; mündig
ripe ausgetragen; reif abgelagert
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fully developed ausgetragen; reif

austragen:

austragen werkwoord (trage aus, trägst aus, trägt aus, trug aus, trugt aus, ausgetragen)

  1. austragen (Geschichte erzählen; erzählen; sagen; )
    to tell; to report; to narrate
    • tell werkwoord (tells, told, telling)
    • report werkwoord (reports, reported, reporting)
    • narrate werkwoord (narrates, narrated, narrating)
  2. austragen (besorgen; zustellen; hergeben; )
    to provide; to dispense; to give; to deliver; to hand over to
    • provide werkwoord (provides, provided, providing)
    • dispense werkwoord (dispenses, dispensed, dispensing)
    • give werkwoord (gives, gave, giving)
    • deliver werkwoord (delivers, delivered, delivering)
    • hand over to werkwoord (hands over to, handed over to, handing over to)
  3. austragen (herumerzählen; durchsagen; übertragen; )
    to pass on; to blab; to tell; to feed
    • pass on werkwoord (passes on, passed on, passing on)
    • blab werkwoord (blabs, blabbed, blabbing)
    • tell werkwoord (tells, told, telling)
    • feed werkwoord (feeds, fed, feeding)
  4. austragen (anfordern; bestellen; zustellen; )
    to order
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
  5. austragen (eine Nachricht austragen; aussäen; ausstreuen)
    to disseminate; carry out a message; to spread
  6. austragen (aussäen; ausstreuen)
    to metastasize; to disseminate; to sow; to metastasise
    • metastasize werkwoord, Amerikaans (metastasizes, metastasized, metastasizing)
    • disseminate werkwoord (disseminates, disseminated, disseminating)
    • sow werkwoord (sows, sowed, sowing)
    • metastasise werkwoord, Brits
  7. austragen
    to carry out
    • carry out werkwoord (carry out, carried out, carrying out)
  8. austragen
    unenlist
    – To eliminate all subscriptions and instances (running or suspended) for that service. 1
  9. austragen (ausspielen; zu Ende spielen)
    to play out; to finish
    • play out werkwoord (plays out, played out, playing out)
    • finish werkwoord (finishes, finished, finishing)
  10. austragen (ausposaunen; mitteilen; verraten; )
    to reveal; to squeal; to disclose; to blab; to give away; to inform against
    • reveal werkwoord (reveals, revealed, revealing)
    • squeal werkwoord (squeals, squealled, squealling)
    • disclose werkwoord (discloses, disclose, disclosing)
    • blab werkwoord (blabs, blabbed, blabbing)
    • give away werkwoord (gives away, gave away, giving away)
    • inform against werkwoord (informs against, informed against, informing against)
  11. austragen (Abonnement kündigen)
    unsubscribe
    – To remove oneself as a recipient on a mailing list. 1

Conjugations for austragen:

Präsens
  1. trage aus
  2. trägst aus
  3. trägt aus
  4. tragen aus
  5. tragt aus
  6. tragen aus
Imperfekt
  1. trug aus
  2. trugst aus
  3. trug aus
  4. trugen aus
  5. trugt aus
  6. trugen aus
Perfekt
  1. habe ausgetragen
  2. hast ausgetragen
  3. hat ausgetragen
  4. haben ausgetragen
  5. habt ausgetragen
  6. haben ausgetragen
1. Konjunktiv [1]
  1. trage aus
  2. tragest aus
  3. trage aus
  4. tragen aus
  5. traget aus
  6. tragen aus
2. Konjunktiv
  1. trüge aus
  2. trügest aus
  3. trüge aus
  4. trügen aus
  5. trüget aus
  6. trügen aus
Futur 1
  1. werde austragen
  2. wirst austragen
  3. wird austragen
  4. werden austragen
  5. werdet austragen
  6. werden austragen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde austragen
  2. würdest austragen
  3. würde austragen
  4. würden austragen
  5. würdet austragen
  6. würden austragen
Diverses
  1. trag aus!
  2. tragt aus!
  3. tragen Sie aus!
  5. ausgetragen
  6. austragend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor austragen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feed Feed; Fremdinhalte; Inhalte von Fremdanbietern; RSS-Feed; XML-Feed
finish Abkriegen; Ausarbeitung; Ausführung; Ausreden; Aussprechen; Aussprechen zum Ende; Beenden; Ende; Finier; Finish; Schluß; Ziel; Ziellinie
give away Weggeben
order Anweisung; Auftrag; Befehl; Bestellung; Bändchen; Dienstbefehl; Dienstbefehle; Erlaß; Gebot; Gleichmäßigkeit; Heeresbefehl; Instruktion; Kommando; Lieferung; Orden; Ordnung; Regelmäßigkeit; Reihenfolge; Stapelreihenfolge; Symmetrie; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen; Vollmachten; Weisung; Z-Reihenfolge; Zustellung; Zwangsbefehl; militärischer Befehl
report Annotation; Ansprache; Anzeige; Aufführung; Aufsatz; Aufstellung; Aufzeichnung; Aufzählung; Bekanntgabe; Bekanntmachung; Benachrichtigung; Bericht; Berichterstattung; Blatt; Botschaft; Eintragung; Erwähnung; Geschichte; Gutachten; Illustrierte; Information; Journal; Kommentar; Lesung; Liste; Magazin; Meinungsbericht; Meldung; Mitteilung; Mitteilungen; Monatsheft; Monatsschrift; Nachricht; Neuigkeit; Notiz; Referat; Reportage; Strafmandat; Tabelle; Verlautbarung; Vermerk; Verzeichnis; Verzeichnung; Vorlesung; Vortrag; Wochenblatt; Zeitschrift
sow Mutterschwein; Sau; Säue
spread Brotaufstrich; Brotbelag; Festessen; Festmahl; Überfüllung
squeal Ausruf; Ruf; Schrei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blab angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen; übertragen ausdrücken; ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; babbeln; bemerken; berichten; brabbeln; deklamieren; dummes Zeug verkaufen; eine Aussage machen; erzählen; faseln; geifern; herausplappern; herausplatzen; herumerzählen; hinterbringen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sabbeln; sabbern; sagen; schnattern; schwafeln; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; trielen; verraten; weitererzählen; äußern
carry out austragen eintreten; sich vollziehen; vollstrecken; vollziehen
carry out a message ausstreuen; aussäen; austragen; eine Nachricht austragen
deliver austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen abgeben; abliefern; ausliefern; befreien; besorgen; bestellen; bringen; entbinden; entheben; entsetzen; erlösen; gebähren; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; senden; von Belagerern befreien; zur Welt bringen; zustellen; überreichen
disclose angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anbringen; anzeigen; denunzieren; entdecken; entpuppen; mitteilen; petzen; verpfeifen; verraten
dispense austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen dispensieren; entbinden von; freistellen von
disseminate ausstreuen; aussäen; austragen; eine Nachricht austragen
feed ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; weitererzählen; übertragen Nahrung geben; entgegenbringen; ernähren; essen; füttern; großziehen; mästen; nähren; speisen; verpflegen; zuführen
finish ausspielen; austragen; zu Ende spielen abbrechen; ablaufen; abmachen; abschließen; anhalten; aufbessern; aufessen; aufhören; aufmachen; aufzehren; ausbauen; ausbekommen; ausbessern; auskriegen; ausmisten; ausnehmen; ausräumen; aussprechen; austrinken; beenden; benutzen; berichtigen; beschließen; bestimmen; dekorieren; enden; entscheiden; ergänzen; erledigen; essen; feinmachen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; garnieren; gestalten; halten; herausnehmen; in Ordnung bringen; klären; komplettieren; konsumieren; leer trinken; leeren; leermachen; perfektionieren; schließen; speisen; verbrauchen; vereinbaren; verspeisen; vervollkommnen; vervollständigen; verzehren; verzieren; vollbringen; vollenden; zieren; zu Ende laufen; zuendespielen
give austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen anbieten; angeben; anmelden; anzeigen; ausstellen; austeilen; begünstigen; besorgen; bevorrechten; bevorzugen; bieten; bringen; darbieten; darreichen; deklarieren; donieren; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; gönnen; hergeben; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus schicken; melden; präsentieren; reichen; rundbringen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken; weggeben; zuerkennen; zugestehen; zustellen; zuteilen; zuweisen; überreichen
give away angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen Verzeihung gewären; anbringen; anzeigen; ausgeben; auspacken; ausplaudern; denunzieren; geben; hergeben; mitteilen; petzen; schenken; vergeben; verheiraten mit; vermählen; verpfeifen; verraten; verzeihen; weggeben
hand over to austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen
inform against angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anbringen; anzeigen; denunzieren; mitteilen; petzen; verpfeifen; verraten
metastasise ausstreuen; aussäen; austragen
metastasize ausstreuen; aussäen; austragen
narrate Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern
order anfordern; austragen; bestellen; insHausliefern; liefern; senden; zustellen Herr sein über; Maßregeln treffen; ankündigen; anordnen; anrücken; ansagen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; bekanntmachen; diktieren; einen Brief diktieren; eingeben; einordnen; einteilen; erlassen; etwas erlaßen; führen; gebieten; heranrücken; herrschen; herrschen über; inOrdnungbringen; katalogisieren; klassifizieren; kommandieren; kontrollieren; leiten; lenken; ordnen; regeln; regieren; steuern; verlesen; verordnen; vorschreiben
pass on ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; weitererzählen; übertragen durchgeben; herumgeben; herumreichen; weitergeben; überreichen
play out ausspielen; austragen; zu Ende spielen
provide austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen abgeben; abliefern; ausgeben; ausliefern; bereitstellen; besorgen; bestellen; bringen; einzahlen; geben; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; schaffen; verschaffen; zur Verfügung stellen; zustellen
report Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen anbringen; anzeigen; bekanntgeben; benachrichtigen; berichten; denunzieren; erläutern; erzählen; informieren; melden; meldungmachen; mitteilen; petzen; sagen; schildern; verpfeifen; verraten; wiedergeben
reveal angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anbringen; anzeigen; auflösen; ausfindig machen; denunzieren; entdecken; enthüllen; entschleiern; erleuchten; eröffnen; freigeben; herausbekommen; herausbringen; hervorbringen; hinterkommen; kundgeben; mitteilen; offenbaren; petzen; sich entpuppen als; verpfeifen; verraten; vorführen; vorweisen; öffnen
sow ausstreuen; aussäen; austragen ausreiben; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; streuen; verteilen
spread ausstreuen; aussäen; austragen; eine Nachricht austragen ausbreiten; auslegen; ausreiben; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; ausweiten; bereitlegen; bereitstellen; dehnen; erweitern; fortwuchern; streuen; verbreitern; verteilen; weiterwuchern; zurechtlegen
squeal angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anbringen; anzeigen; bellen; brüllen; denunzieren; herausschreien; heulen; kläffen; kreischen; mitteilen; petzen; sich kranklachen; sich totlachen; verpfeifen; verraten; weinen
tell Geschichte erzählen; ausposaunen; austragen; berichten; deklamieren; denunzieren; durchsagen; erzählen; herumerzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen; weitererzählen; übertragen aufklären; aufmerksam machen; ausdrücken; babbeln; bemerken; benachrichtigen; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; hinweisen; informieren; klatschen; kommunizieren; konversieren; mitteilen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schildern; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; vorsagen; weitererzählen; äußern
unenlist austragen
unsubscribe Abonnement kündigen; austragen Abonnement kündigen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spread gespreitzt

Synoniemen voor "austragen":


Wiktionary: austragen

austragen
verb
  1. ein Kind bis zur Geburt im Mutterleib tragen
  2. jemanden oder etwas aus einer Liste streichen
  3. eine Auseinandersetzung zur Entscheidung führen
  4. etwas verschiedenen Empfängern zubringen
austragen
verb
  1. to organise an event or meeting







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1844 seconde
Page rendered in 1.0 seconds