Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Messing

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Messing

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Messing:
  2. Wiktionary:
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. messing:
  2. mess:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Messing (Duits) in het Engels

Messing:

Messing [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Messing (Rotguss)
    the brass
    • brass [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Messing:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brass Messing; Rotguss
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brass kupferartig; kupfern

Synoniemen voor "Messing":


Wiktionary: Messing

Messing
noun
  1. Legierung aus den Metallen Kupfer und Zink
Messing
noun
  1. alloy of copper and zinc
Cross Translation:
FromToVia
• Messing → brass ↔ laiton — Alliage de cuivre et de zinc, parfois avec d’autre métaux comme le plomb, l’étain, le nickel, le chrome ou le magnésium.



Engels

Uitgebreide vertaling voor Messing (Engels) in het Duits

messing:

messing [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the messing (tampering; fiddling)
    die Schummelei
  2. the messing (bungling; muddling; dredging)
    Geschmiere; die Pfuscherei; Gequake; Gepfusche; Gesudel
  3. the messing (muddling; bungling; botching)
    Gepfusche; Gesudel; Geschmiere
  4. the messing (tampering; bungling)
    der Schwindel; die Schwindelei; die Veruntreuung; die Pfuscherei; die Schummelei; Pfuschwerk
  5. the messing (bungling; muddling)
    Geschmier; Gepfusche; Gestümper

Vertaal Matrix voor messing:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gepfusche botching; bungling; dredging; messing; muddling botching; bungling; fiddling; tinkering
Gequake bungling; dredging; messing; muddling harping on; moaning; nagging
Geschmier bungling; messing; muddling mess; slander
Geschmiere botching; bungling; dredging; messing; muddling daubing; mess; mess up; messing about; staining
Gestümper bungling; messing; muddling botching; bungling; fiddling; tinkering
Gesudel botching; bungling; dredging; messing; muddling daubing; mess; mess up; messing about; staining
Pfuscherei bungling; dredging; messing; muddling; tampering bungling; chaos; cheating; collusion; conspiracy; debris; fiddling; fraud; mess; plot; swindling; tinkering; trifling
Pfuschwerk bungling; messing; tampering bungling; cheating; fiddling; fraud; mess; swindling; tinkering
Schummelei bungling; fiddling; messing; tampering cheating; deceit; deception; falsehood; falseness; falsity; fooling; illegitimacy; lie; spuriousness; untruth
Schwindel bungling; messing; tampering cheating; con; deceit; deceits; deception; deceptions; defalcation; diddles; dizziness; double-cross; embezzlement; fraud; frauds; hoodwinkings; impostures; mess; swindle; swindling
Schwindelei bungling; messing; tampering cheating; con; deceit; deception; diddle; double-cross; falsehood; falseness; falsity; fibbing; fooling; fraud; frauds; illegitimacy; lie; mess; skulduggery; skullduggery; spuriousness; swindle; swindling; untruth; varnishing
Veruntreuung bungling; messing; tampering breach of confidence; breach of trust; cheating; corruption; corruptions; defalcation; embezzlement; fencing; fraud; malversation; malversations; robbery; swindle; swindling; theft

Verwante woorden van "messing":


mess:

mess [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the mess (debris; chaos)
    die Pfuscherei; Chaos; die Sudelei; der Trümmerhaufen; die Schmiererei; Wirrwarr; der Schutthaufen; Durcheinander; die Sauwirtschaft
  2. the mess (confused heap; jumble; heap; )
    Chaos; der Rummel; der Wirrwarr; Durcheinander
  3. the mess (rubbish; caboodle; trash; mayhem)
    die Schweinerei; die Rommel; die Kram
    • Schweinerei [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Rommel [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Kram [die ~] zelfstandig naamwoord
  4. the mess (chaos; disorder; confusion; )
    Chaos; der Wirbel; die Verwirrung; die Unordnung; Gewirr; die Verworrenheit; Durcheinander; die Verwüstung; der Wirrwarr
  5. the mess (bother; hassle; fuss)
    die Mühe; der Umstände; der Kram; Getue; die viel Mühe
    • Mühe [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Umstände [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kram [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Getue [das ~] zelfstandig naamwoord
    • viel Mühe [die ~] zelfstandig naamwoord
  6. the mess (messing about)
    die Schmiererei; die Schererei; Geschmiere; die Sudelei; Gesudel
  7. the mess (fuzz; rumpus; huzza; )
    Getue; die Scherereien; Trara
    • Getue [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Scherereien [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Trara [das ~] zelfstandig naamwoord
  8. the mess (mountain; accumulation; congestion; muddle)
    die Anhäufung; die Aufhäufung
  9. the mess (caboodle)
    die Schmiererei; die Sudelei
  10. the mess (caboodle; muddle; mayhem; hash; chaos)
    der Krempel; die Sauwirtschaft; Sammelsurium; der Kram; Chaos; Durcheinander; der Plunder
  11. the mess (swindling; fraud; cheating)
    die Betrügerei; der Betrug; die Schwindelei; die Pfuscherei; der Nepp; die Schiebung; der Schwindel; die Fälschung; die Bauernfängerei; Pfuschwerk
  12. the mess
    die Sauerei; Geschmier; die Schmiererei

to mess werkwoord (messes, messed, messing)

  1. to mess (spill; slop)
    beschmutzen; schweinigeln; beflecken; kleckern; verschmutzen; schmieren; manschen; panschen; beschmieren; verunreinigen; beklecksen
    • beschmutzen werkwoord (beschmutze, beschmutzt, beschmutzte, beschmutztet, beschmutzt)
    • schweinigeln werkwoord (schweinigele, schweinigelst, schweinigelt, schweinigelte, schweinigeltet, geschweinigelt)
    • beflecken werkwoord (beflecke, befleckst, befleckt, befleckte, beflecktet, befleckt)
    • kleckern werkwoord (kleckere, kleckerst, kleckert, kleckerte, kleckertet, gekleckert)
    • verschmutzen werkwoord (verschmutze, verschmutzt, verschmutzte, verschmutztet, verschmutzt)
    • schmieren werkwoord (schmiere, schmierest, schmieret, schmierete, schmieretet, geschmiert)
    • manschen werkwoord (mansche, manschst, manscht, manschte, manschtet, gemanscht)
    • panschen werkwoord (pansche, panschest, panscht, panschte, panschtet, gepanscht)
    • beschmieren werkwoord (beschmiere, beschmierst, beschmiert, beschmierte, beschmiertet, beschmiert)
    • verunreinigen werkwoord (verunreinige, verunreinigst, verunreinigt, verunreinigte, verunreinigtet, vereinigt)
    • beklecksen werkwoord (bekleckse, bekleckst, bekleckste, bekleckstet, bekleckst)
  2. to mess (bungle; muck up)
    fummeln; pfuschen; stümpern
    • fummeln werkwoord (fummele, fummelst, fummelt, fummelte, fummeltet, gefummelt)
    • pfuschen werkwoord (pfusche, pfuschst, pfuscht, pfuschte, pfuschtet, gepfuscht)
    • stümpern werkwoord (stümpere, stümperst, stümpert, stümperte, stümpertet, gestümpert)
  3. to mess (waste; spill; dissipate; slop; squander)
    verschwenden; vertun; verderben; vergeuden; vergießen; verkrümeln; vermasseln; verhunzen; verpfuschen; vermurksen
    • verschwenden werkwoord (verschwende, verschwendest, verschwendet, verschwendete, verschwendetet, verschwendet)
    • vertun werkwoord (vertue, vertuest, vertut, vertat, vertan)
    • verderben werkwoord (verderbe, verdirbst, verdirbt, verdarb, verdarbt, verdorben)
    • vergeuden werkwoord (vergeude, vergeudest, vergeudet, vergeudete, vergeudetet, vergeudet)
    • vergießen werkwoord (vergieße, vergießest, vergießt, vergoß, vergoßt, vergossen)
    • verkrümeln werkwoord (verkrümele, verkrümelst, verkrümelt, verkrümelte, verkrümeltet, verkrümelt)
    • vermasseln werkwoord (vermassele, vermasselst, vermasselt, vermasselte, vermasseltet, vermasselt)
    • verhunzen werkwoord (verhunze, verhunzt, verhunzte, verhunztet, verhunzt)
    • verpfuschen werkwoord (verpfusche, verpfuscht, verpfuschte, verpfuschtet, verpfuscht)
    • vermurksen werkwoord (vermurkse, vermurkst, vermurkste, vermurkstet, vermurkst)
  4. to mess (drip)
    tropfen; laufen; triefen; durchsickern; tröpfeln; abtropfen; sickern; auslecken; herauströpfeln
    • tropfen werkwoord (tropfe, tropfst, tropft, tropfte, tropftet, getropft)
    • laufen werkwoord (laufe, läufst, läuft, lief, lieft, gelaufen)
    • triefen werkwoord (triefe, triefst, trieft, troff, trofft, getroffen)
    • durchsickern werkwoord (durchsickere, durchsickerst, durchsickert, durchsickerte, durchsickertet, durchgesickert)
    • tröpfeln werkwoord (tröpfele, tröpfelst, tröpfelt, tröpfelte, tröpfeltet, getröpfelt)
    • abtropfen werkwoord (tropfe ab, tropfst ab, tropft ab, tropfte ab, tropftet ab, abgetropft)
    • sickern werkwoord (sickere, sickerst, sickert, sickerte, sickertet, gesickert)
    • auslecken werkwoord (lecke aus, leckst aus, leckt aus, leckte aus, lecktet aus, ausgeleckt)
    • herauströpfeln werkwoord (tröpfle heraus, tröpfelst heraus, tröpfelt heraus, tröpfelte heraus, tröpfeltet heraus, herausgeströpfelt)

Conjugations for mess:

present
  1. mess
  2. mess
  3. messes
  4. mess
  5. mess
  6. mess
simple past
  1. messed
  2. messed
  3. messed
  4. messed
  5. messed
  6. messed
present perfect
  1. have messed
  2. have messed
  3. has messed
  4. have messed
  5. have messed
  6. have messed
past continuous
  1. was messing
  2. were messing
  3. was messing
  4. were messing
  5. were messing
  6. were messing
future
  1. shall mess
  2. will mess
  3. will mess
  4. shall mess
  5. will mess
  6. will mess
continuous present
  1. am messing
  2. are messing
  3. is messing
  4. are messing
  5. are messing
  6. are messing
subjunctive
  1. be messed
  2. be messed
  3. be messed
  4. be messed
  5. be messed
  6. be messed
diverse
  1. mess!
  2. let's mess!
  5. messed
  6. messing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor mess:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anhäufung accumulation; congestion; mess; mountain; muddle
Aufhäufung accumulation; congestion; mess; mountain; muddle
Bauernfängerei cheating; fraud; mess; swindling con; deceit; deception; fraud; frauds; swindle
Betrug cheating; fraud; mess; swindling cheating; con; deceit; deceits; deception; deceptions; defalcation; diddles; double-cross; embezzlement; fraud; frauds; hoodwinkings; impostures; scam; swindle; swindling
Betrügerei cheating; fraud; mess; swindling con; deceit; deception; defalcation; embezzlement; fraud; frauds; swindle
Chaos bungle; bungling; caboodle; chaos; confused heap; confusion; debris; disorder; hash; heap; jumble; mayhem; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter absence of order; chaos; confusion; crisscross; disarray; disorder; muddle; tangle
Durcheinander bungle; bungling; caboodle; chaos; confused heap; confusion; debris; disorder; hash; heap; jumble; mayhem; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter absence of order; argy-bargy; blend; blending; caboodle; chaos; commotion; confusion; crisscross; disarray; disorder; fuss; hubble-bubble; messy performance; mingling; muddle; squabbling; stir; tangle
Fälschung cheating; fraud; mess; swindling adulteration; con; counterfeit; deceit; deception; fake; falseness; falsification; falsity; forgery; forging; fraud; frauds; illegitimacy; imitation; spuriousness; swindle
Geschmier mess bungling; messing; muddling; slander
Geschmiere mess; messing about botching; bungling; daubing; dredging; mess up; messing; muddling; staining
Gesudel mess; messing about botching; bungling; daubing; dredging; mess up; messing; muddling; staining
Getue ado; bother; fuss; fuzz; hassle; huzza; mess; rumpus; to-do artificiality; bedlam; bustle; clamor; clamour; commotion; crowd; din; hubbub; hullabaloo; hustle; hustle and bustle; mannerism; noise; pandemonium; racket; tumult; tumultuousness; uproar
Gewirr chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter ballyhoo; bedlam; bustle; chaos; clamor; clamour; commotion; crisscross; crowd; din; fuss; hubbub; hullabaloo; hustle; hustle and bustle; muddle; noise; pandemonium; racket; tangle; tumult; tumultuousness; uproar
Kram bother; caboodle; chaos; fuss; hash; hassle; mayhem; mess; muddle; rubbish; trash bag and baggage; caboodle; fake art; frills; fuss and bother; hotchpotch; jumble; junk; kitsch; knickknacks; medley; mishmash; to-do; trash
Krempel caboodle; chaos; hash; mayhem; mess; muddle junk; trash
Mühe bother; fuss; hassle; mess distress; grief; misery; pain; pains; sadness; sorrow; strain; worry
Nepp cheating; fraud; mess; swindling
Pfuscherei chaos; cheating; debris; fraud; mess; swindling bungling; collusion; conspiracy; dredging; fiddling; messing; muddling; plot; tampering; tinkering; trifling
Pfuschwerk cheating; fraud; mess; swindling bungling; fiddling; messing; tampering; tinkering
Plunder caboodle; chaos; hash; mayhem; mess; muddle bag and baggage; caboodle; hotchpotch; jumble; medley; mishmash
Rommel caboodle; mayhem; mess; rubbish; trash
Rummel bungle; bungling; confused heap; heap; jumble; mess; muddle bedlam; clamor; clamour; commotion; crowd; din; flow; hubbub; hullabaloo; influx; noise; pandemonium; racket; rush; squash; stampede; tumult; tumultuousness; uproar
Sammelsurium caboodle; chaos; hash; mayhem; mess; muddle chaos; crisscross; hotchpotch; jumble; lumber; medley; mishmash; muddle; omnium gatherum; tangle
Sauerei mess carelessness; dirt; dirty; dirtyness; filth; filthy; filthyness; impropriety; inaccuracy; muck; obscenity; rudeness; sloppiness; slovenliness; smut; smutty talk; unmannerliness; unreasonableness
Sauwirtschaft caboodle; chaos; debris; hash; mayhem; mess; muddle neglected mess
Schererei mess; messing about annoyance; chagrin; chicanery; difficulty; discomfort; fuss; hassle; hitch; miseries; problem; problems; trouble; trouble making; troubles; vexation
Scherereien ado; bother; fuzz; huzza; mess; rumpus; to-do annoyance; chagrin; chicanery; difficulty; fuss; hassle; miseries; problem; problematical case; problems; trouble making; troubles; vexation
Schiebung cheating; fraud; mess; swindling collusion; conspiracy; defalcation; embezzlement; fraud; plot
Schmiererei caboodle; chaos; debris; mess; messing about daubing; mess up; note; scrawl; scribble; scribbling; staining
Schutthaufen chaos; debris; mess
Schweinerei caboodle; mayhem; mess; rubbish; trash carelessness; crookedness; dirt; dirty; dirty trick; dirtyness; filth; filthy; filthyness; inaccuracy; muck; nastiness; obscenity; sloppiness; slovenliness; smut
Schwindel cheating; fraud; mess; swindling bungling; cheating; con; deceit; deceits; deception; deceptions; defalcation; diddles; dizziness; double-cross; embezzlement; fraud; frauds; hoodwinkings; impostures; messing; swindle; swindling; tampering
Schwindelei cheating; fraud; mess; swindling bungling; cheating; con; deceit; deception; diddle; double-cross; falsehood; falseness; falsity; fibbing; fooling; fraud; frauds; illegitimacy; lie; messing; skulduggery; skullduggery; spuriousness; swindle; swindling; tampering; untruth; varnishing
Sudelei caboodle; chaos; debris; mess; messing about daubing; mess up; staining
Trara ado; bother; fuzz; huzza; mess; rumpus; to-do bedlam; clamor; clamour; commotion; din; hubbub; hullabaloo; hum; movement; noise; pandemonium; racket; roar; rumor; rumour; tumult; tumultuousness; uproar
Trümmerhaufen chaos; debris; mess derelict; heap o rubbish; heap of rubbish; heap of rubble; misfit; reject; ruin; ruins; wreck
Umstände bother; fuss; hassle; mess situation; states
Unordnung chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter absence of order; chaos; confusion; crisscross; disarray; disorder; disorderliness; disorders; irregularity; muddle; tangle
Verwirrung chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter bewilderment; confusion; disorder; perplexity; puzzlement
Verworrenheit chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter confusion; disorder
Verwüstung chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter demolition; destruction; devastation; havoc; ravage
Wirbel chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter cervical vertebra; confusion; crowns; disorder; dorsal vertebra; eddies; heads; swirls; tops; vertebra; vertebra of the neck; vertebrae; whirlpools
Wirrwarr bungle; bungling; chaos; confused heap; confusion; debris; disorder; heap; jumble; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter chaos; crisscross; muddle; tangle
viel Mühe bother; fuss; hassle; mess
- fix; hole; jam; kettle of fish; mess hall; messiness; muddle; muss; mussiness; pickle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abtropfen drip; mess drain; dribble; drip; drop; exude; ooze; pitter; seep; trickle
auslecken drip; mess drain; dribble; drip; drop; exude; leak; leaking; leaks; lick clean; lick out; ooze; pitter; trickle
beflecken mess; slop; spill
beklecksen mess; slop; spill blot; daub; plaster; smear
beschmieren mess; slop; spill besmear; blot; daub; plaster; smear; soil; stain
beschmutzen mess; slop; spill blemish; blur; dim; dirty; foul; fuzzy; make dirty; pollute; slur; soil; stain
durchsickern drip; mess drip; drop; filter through; ooze away; pitter; seep away; seep through; trickle
fummeln bungle; mess; muck up fiddle; fidget; fumble; mess about; muddle; muddle on; niggle; tinker; twiddle
herauströpfeln drip; mess drip; drop; pitter; trickle
kleckern mess; slop; spill potter; shed; trifle
laufen drip; mess be going to; drip; drop; get a move on; go; haste; hasten; hurry; move; move on; ooze; pitter; race; run; rush; seep; speed up; sprint; trickle; walk
manschen mess; slop; spill
panschen mess; slop; spill
pfuschen bungle; mess; muck up botch; bungle; fiddle; fumble; mess about; monkey; muck; muddle; muddle on; tinker
schmieren mess; slop; spill blot; daub; daub down; depart; go away; grease; leave; lubricate; make blots; oil; potter; rub in; smear; take off; trifle
schweinigeln mess; slop; spill make a mess; potter; tell dirty jokes; trifle
sickern drip; mess drip; drip out; drop; fall; go under; leak through; ooze; ooze away; perish; pitter; seep; seep away; set; sink; submerge; succumb; suffer; trickle; tumble
stümpern bungle; mess; muck up botch; bungle; mess about; muddle; muddle on; tinker
triefen drip; mess come down in torrents; drip; drop; flow; gush; ooze; pitter; pour; run; seep; trickle
tropfen drip; mess drip; drop; ooze; pitter; seep; trickle
tröpfeln drip; mess drip; drop; ooze; pitter; seep; trickle
verderben dissipate; mess; slop; spill; squander; waste backslide; botch up; degenerate; destruct; devastate; eliminate; exhaust; go to seed; lay waste; liquidate; mess up; muck up; ruin; spoil; wear out; work to death; wreck
vergeuden dissipate; mess; slop; spill; squander; waste dissipate; shed; spend; squander; throw away; waste
vergießen dissipate; mess; slop; spill; squander; waste shed
verhunzen dissipate; mess; slop; spill; squander; waste commit murder; dissipate; kill; murder; spoil; squander; waste
verkrümeln dissipate; mess; slop; spill; squander; waste crumble
vermasseln dissipate; mess; slop; spill; squander; waste spoil
vermurksen dissipate; mess; slop; spill; squander; waste spoil
verpfuschen dissipate; mess; slop; spill; squander; waste bungle; mangle; spoil; tinker
verschmutzen mess

Verwante woorden van "mess":


Synoniemen voor "mess":


Verwante definities voor "mess":

  1. a (large) military dining room where service personnel eat or relax1
  2. a meal eaten in a mess hall by service personnel1
  3. soft semiliquid food1
    • a mess of porridge1
  4. informal terms for a difficult situation1
  5. a state of confusion and disorderliness1
    • the house was a mess1
  6. make a mess of or create disorder in1
    • He messed up his room1
  7. eat in a mess hall1

Wiktionary: mess

mess
noun
  1. Mass; church service
  2. a disagreeable mixture or confusion of things…
mess
noun
  1. -
  2. umgangssprachlich: eine schlampig oder unter Zeitdruck konstruierte Vorrichtung, eine Ansammlung aus wirr durcheinander liegenden Gegenständen, eine chaotische Unordnung
  3. eine Situation, die sich durch das Fehlen von Ordnung auszeichnet
  4. (umgangssprachlich) allgemein: mangelnde Ordnung
  5. landschaftlich: schwierige, (zunächst) ausweglos scheinende Situation, in die jemand wegen eines leidigen Missgeschicks gerät; im weitesten Sinne: hinderliche Umstände; Unglück
  6. umgangssprachlich: schwierige, (zunächst) ausweglos scheinende Situation, in die jemand wegen eines leidigen Missgeschicks gerät; im weitesten Sinne: hinderliche Umstände; Unglück
  7. Schifffahrt: gemeinsamer Wohn- und Speiseraum der Schiffsoffiziere
  8. chaotischer, ungeordneter Zustand
  9. Dinge befinden sich im Zustand der Unordnung
Cross Translation:
FromToVia
• mess → Durcheinander ↔ puinhoop — een bende
• mess → Siebensachen; Durcheinander ↔ bazar — Fourbi, grand désordre
• mess → Brei; Mus ↔ bouillie — Sorte d’aliment qui est faire de lait ou d’un autre liquide et de farine bouillis ensemble jusqu’à une certaine consistance et qu’on donne ordinairement aux petits enfants.
• mess → Messe ↔ mess — (cuisine) militaire|fr lieu où des officiers ou des sous-officiers prennent leurs repas ensemble.
• mess → Püree; Brei; Mus ↔ purée — (cuisine) préparation épaisse de légumes cuits à l’eau et écrasés.
• mess → herumzausen ↔ ébouriffer — mettre la coiffure en désordre.

Verwante vertalingen van Messing







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1529 seconde
Page rendered in 1.0 seconds