Duits
Uitgebreide vertaling voor Gesabbel (Duits) in het Engels
Gesabbel: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- Gesäß: rear; bottom; ass; behind; bum; arse; buttocks; rump; backside; fanny
- übel: nasty; sick; nauseous; sickly; wicked; malicious; mean; bad; menstruating; having one's period; vicious; angry; low; false; badly; livid; enraged; irate; seething; evil-minded; with evil intention
- Übel: complaint; illness; sore; pain; aching; flaw; fault; defect; imperfection; inconvenience; nuisance; ailment; infirmity; disorder; disarray
Wiktionary: Gesabbel
Gesabbel
noun
Gesabbel
-
norddeutsch, (umgangssprachlich) abwertend: (ausschweifende) Äußerungen, die als unsinnig, inhaltsleer und/oder unnötig aufgefasst werden
- Gesabbel → blah