Fessel: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

Fessel:
- chain; shackle; fetter; cuff; irons; handcuffs; manacles
Wiktionary:
- Fessel → ankle, pastern, fetlock, tie, trammel, shackle, manacle, fetter, chain

Duits

Uitgebreide vertaling voor Fessel (Duits) in het Engels

die Fessel (Handschellen)
the chain; the shackle; the fetter; the cuff
- chain [the ~] zelfstandig naamwoord
- shackle [the ~] zelfstandig naamwoord
- fetter [the ~] zelfstandig naamwoord
- cuff [the ~] zelfstandig naamwoord
die Fessel
the irons; the handcuffs; the manacles
- irons [the ~] zelfstandig naamwoord
- handcuffs [the ~] zelfstandig naamwoord
- manacles [the ~] zelfstandig naamwoord
die Fessel (HAndschellen)
the handcuffs; the irons; the manacles; the fetter
- handcuffs [the ~] zelfstandig naamwoord
- irons [the ~] zelfstandig naamwoord
- manacles [the ~] zelfstandig naamwoord
- fetter [the ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
chain	Fessel; Handschellen	Abfolge; Aneinanderreihung; Erkettung; Folge; Geschäftskette; Halsschnur; Handelskette; Kabel; Kabeltau; Kette; Ladenkette; Reihe; Reihenfolge; Schiffskabel; Sequenz; Serie; Tau; Trosse; Verkettung; Zyklus
cuff	Fessel; Handschellen	Manschette; Manschettenknopf
fetter	Fessel; HAndschellen; Handschellen
handcuffs	Fessel; HAndschellen	Handschelle; Handschellen
irons	Fessel; HAndschellen
manacles	Fessel; HAndschellen	Handschelle
shackle	Fessel; Handschellen	Fußfessel
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
chain		aneinanderreihen; anketten; fesseln; ketten; verketten
fetter		anketten; fesseln; festnehmen; in Ketten legen; ketten
shackle		aneinanderreihen; festnehmen; in Ketten legen; ketten; verketten

Fessel

noun

veraltet der Knöchelbereich des menschlichen Beins, v.a. bei Frauen
- Fessel → ankle
bei den Beinen von Huftieren der Teil zwischen Huf und Wade
- Fessel → pastern; fetlock
im übertragenen Sinn: etwas, das die Freiheit oder Bewegungsfreiheit einschränkt
- Fessel → tie
meist bandförmiges Mittel zum Verschnüren und Festbinden von Personen
- Fessel → trammel; shackle; manacle; fetter; chain