Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: [Urlaub

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: [Urlaub

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Urlaub:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor [Urlaub (Duits) in het Engels

Urlaub:

Urlaub [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Urlaub (Urlaubszeit; Ferien; Studienurlaub; )
    the vacation
    – leisure time away from work devoted to rest or pleasure 1
    • vacation [the ~] zelfstandig naamwoord
      • we get two weeks of vacation every summer1
    the leave
    – the period of time during which you are absent from work or duty 1
    • leave [the ~] zelfstandig naamwoord
      • a ten day's leave to visit his mother1
    the furlough; the floating day; the study leave
    the day off
    – a day when you are not required to work 1
    • day off [the ~] zelfstandig naamwoord
      • Thursday is his day off1
    the sabbatical
    – a leave usually taken every seventh year 1
  2. der Urlaub
    the holiday
    – leisure time away from work devoted to rest or pleasure 1
    • holiday [the ~] zelfstandig naamwoord
      • we took a short holiday in Puerto Rico1

Vertaal Matrix voor Urlaub:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
day off Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag Ausgangstag; Ferientag; Ruhetag; Urlaubstag
floating day Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag
furlough Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag
holiday Urlaub Feiertag; Ruhetag
leave Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag Abfahren; Abreisen; Weggehen
sabbatical Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag Bildungsurlaub; Studienurlaub
study leave Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag Bildungsurlaub; Studienurlaub
vacation Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leave abfahren; abgeben; abliefern; abreisen; aufbrechen; ausfahren; ausscheiden; austreten; besorgen; bestellen; bringen; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortgehen; fortreisen; im Stich lassen; ins Haus liefern; liefern; losfahren; schmieren; seineZelteabbrechen; senden; sich entfernen; sich zurückziehen; verlassen; wegfahren; weggehen; wegreisen; zustellen; ölen; übriglassen

Synoniemen voor "Urlaub":


Wiktionary: Urlaub

Urlaub
noun
  1. kurz für: eine während des Urlaubs[1] unternommene Reise
  2. die vom Arbeitgeber dem abhängig Beschäftigten oder Dienstherrn dem Unterstellten gewährte Freizeit in Höhe von einem oder meist mehreren Werktagen
Urlaub
noun
  1. absence from work
  2. period taken off work or study for travel
  3. period of one or more days taken off work by an employee for leisure
  4. leave of absence
  5. holiday, period of leisure time
Cross Translation:
FromToVia
• Urlaub → vacation ↔ verlof — een periode waarin men toestemming krijgt om iets te doen, bijvoorbeeld vakantiedagen opnemen
• Urlaub → holiday ↔ vakantie — een reis in de vakantie
• Urlaub → time off; vacation; holiday ↔ vakantie — een jaarlijkse vrije tijd voor personen in verschillende beroepen en voor leerlingen

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van [Urlaub







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0365 seconde
Page rendered in 1.0 seconds