Overzicht
Duits Synoniemen: Meer gegevens...
-
weich:
- weich; schwach; weich anfühlend; sanft; milde; mild; samtartig; gnädig; sanftmütig; tolerant; gutherzig; duldsam; edel; jovial; nicht nachtragend; unhandlich; stümperhaft; unbehaglich; lustlos; hinfällig; ungeschickt; kraftlos; umbequem; grob; lasch; lästig; schwerfällig; flau; schwächlich; tapsig; grobschlächtig; dünn; lahm; entspannt; eckig; schlapp; hilflos; welk; schlaff; krankhaft; kantig; ungelenk; unbeholfen; schlacksig; ungehobelt; abgespannt; gebrechlich; bäuerisch; mißlich; flegelhaft; wässerig; kränklich; tölpelhaft; taktlos; täppisch; ungeschlacht; tapprig; stelzbeinig; empfindlich; weichherzig; mollig; vollschlank; mürbe; schweißig; verschwitzt; beschwitzt; feucht; schwammig; schweißbedeckt; riechend nach Schweiss
Duits
Uitgebreide synoniemen voor weich in het Duits
weich:
-
weich
-
weich
-
weich
sanft; milde; weich; mild; samtartig; gnädig; sanftmütig; tolerant; gutherzig; duldsam; edel; jovial; nicht nachtragend-
sanft bijvoeglijk naamwoord
-
milde bijvoeglijk naamwoord
-
weich bijvoeglijk naamwoord
-
mild bijvoeglijk naamwoord
-
samtartig bijvoeglijk naamwoord
-
gnädig bijvoeglijk naamwoord
-
sanftmütig bijvoeglijk naamwoord
-
tolerant bijvoeglijk naamwoord
-
gutherzig bijvoeglijk naamwoord
-
duldsam bijvoeglijk naamwoord
-
edel bijvoeglijk naamwoord
-
jovial bijvoeglijk naamwoord
-
nicht nachtragend bijvoeglijk naamwoord
-
-
weich
unhandlich; stümperhaft; unbehaglich; weich; lustlos; hinfällig; ungeschickt; kraftlos; umbequem; grob; lasch; lästig; schwerfällig; flau; schwächlich; tapsig; grobschlächtig; dünn; lahm; entspannt; eckig; schlapp; hilflos; welk; schlaff; krankhaft; kantig; ungelenk; unbeholfen; schlacksig; ungehobelt; abgespannt; gebrechlich; bäuerisch; mißlich; flegelhaft; wässerig; kränklich; tölpelhaft; taktlos; täppisch; ungeschlacht; tapprig; stelzbeinig-
unhandlich bijvoeglijk naamwoord
-
stümperhaft bijvoeglijk naamwoord
-
unbehaglich bijvoeglijk naamwoord
-
weich bijvoeglijk naamwoord
-
lustlos bijvoeglijk naamwoord
-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
kraftlos bijvoeglijk naamwoord
-
umbequem bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
lasch bijvoeglijk naamwoord
-
lästig bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
schwächlich bijvoeglijk naamwoord
-
tapsig bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
dünn bijvoeglijk naamwoord
-
lahm bijvoeglijk naamwoord
-
entspannt bijvoeglijk naamwoord
-
eckig bijvoeglijk naamwoord
-
schlapp bijvoeglijk naamwoord
-
hilflos bijvoeglijk naamwoord
-
welk bijvoeglijk naamwoord
-
schlaff bijvoeglijk naamwoord
-
krankhaft bijvoeglijk naamwoord
-
kantig bijvoeglijk naamwoord
-
ungelenk bijvoeglijk naamwoord
-
unbeholfen bijvoeglijk naamwoord
-
schlacksig bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
abgespannt bijvoeglijk naamwoord
-
gebrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
mißlich bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
wässerig bijvoeglijk naamwoord
-
kränklich bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
taktlos bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
tapprig bijvoeglijk naamwoord
-
stelzbeinig bijvoeglijk naamwoord
-
-
weich
weich; empfindlich; weichherzig-
weich bijvoeglijk naamwoord
-
empfindlich bijvoeglijk naamwoord
-
weichherzig bijvoeglijk naamwoord
-
-
weich
mollig; vollschlank; weich-
mollig bijvoeglijk naamwoord
-
vollschlank bijvoeglijk naamwoord
-
weich bijvoeglijk naamwoord
-
-
weich
-
weich
schweißig; verschwitzt; beschwitzt; weich; feucht; schwammig; schweißbedeckt; riechend nach Schweiss-
schweißig bijvoeglijk naamwoord
-
verschwitzt bijvoeglijk naamwoord
-
beschwitzt bijvoeglijk naamwoord
-
weich bijvoeglijk naamwoord
-
feucht bijvoeglijk naamwoord
-
schwammig bijvoeglijk naamwoord
-
schweißbedeckt bijvoeglijk naamwoord
-
riechend nach Schweiss bijvoeglijk naamwoord
-