Overzicht
Duits Synoniemen: Meer gegevens...
-
dreist:
- schlagfertig; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; flott; aufgeweckt; ausgekocht; gescheit; gerissen; dreist; behende; klug; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig; frech; onverfroren; keck; brutal; gewaltsam; ungehörig; unverschämt; unhöflich; ungezogen; grob; grausam; gewalttätig; unpassend; unschicklich; taktlos; schlimm; unangenehm; gräßlich; unanständig; eiskalt; unartig; flegelhaft; schamlos; zudringlich; rotzfrech; ungesittet; unmanierlich; doof; überheblich; derb; ungeschickt; ungehobelt; ungeschlacht; schwerfällig; zynisch; ungeschliffen; täppisch; plump; klobig; anmaßend; arrogant; ungeniert; bäuerisch; unbescheiden; dörflich; tölpelhaft; grobschlächtig; zutäppisch; indiskret; unkultiviert; freimütig; offen; respektlos
Duits
Uitgebreide synoniemen voor dreist in het Duits
dreist:
-
dreist
schlagfertig; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; flott; aufgeweckt; ausgekocht; gescheit; gerissen; dreist; behende; klug; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig-
schlagfertig bijvoeglijk naamwoord
-
pfiffig bijvoeglijk naamwoord
-
spitzfindig bijvoeglijk naamwoord
-
gewichst bijvoeglijk naamwoord
-
scharfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
geschickt bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeweckt bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
gescheit bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
behende bijvoeglijk naamwoord
-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
glatt bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
clever bijvoeglijk naamwoord
-
verschmitzt bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
ausgeschlafen bijvoeglijk naamwoord
-
helle bijvoeglijk naamwoord
-
geübt bijvoeglijk naamwoord
-
flink bijvoeglijk naamwoord
-
schneidig bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist
frech; onverfroren; keck; dreist-
frech bijvoeglijk naamwoord
-
onverfroren bijvoeglijk naamwoord
-
keck bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist
brutal; gewaltsam; ungehörig; unverschämt; unhöflich; ungezogen; grob; grausam; dreist; gewalttätig; unpassend; unschicklich; taktlos; schlimm; frech; unangenehm; gräßlich; unanständig; eiskalt; unartig; flegelhaft; schamlos; zudringlich; rotzfrech; ungesittet; unmanierlich-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
gewaltsam bijvoeglijk naamwoord
-
ungehörig bijvoeglijk naamwoord
-
unverschämt bijvoeglijk naamwoord
-
unhöflich bijvoeglijk naamwoord
-
ungezogen bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
grausam bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
gewalttätig bijvoeglijk naamwoord
-
unpassend bijvoeglijk naamwoord
-
unschicklich bijvoeglijk naamwoord
-
taktlos bijvoeglijk naamwoord
-
schlimm bijvoeglijk naamwoord
-
frech bijvoeglijk naamwoord
-
unangenehm bijvoeglijk naamwoord
-
gräßlich bijvoeglijk naamwoord
-
unanständig bijvoeglijk naamwoord
-
eiskalt bijvoeglijk naamwoord
-
unartig bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
schamlos bijvoeglijk naamwoord
-
zudringlich bijvoeglijk naamwoord
-
rotzfrech bijvoeglijk naamwoord
-
ungesittet bijvoeglijk naamwoord
-
unmanierlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist
unverschämt; doof; überheblich; derb; ungeschickt; ungehobelt; ungeschlacht; dreist; schwerfällig; zynisch; ungeschliffen; täppisch; frech; grob; plump; klobig; anmaßend; arrogant; ungeniert; bäuerisch; flegelhaft; unbescheiden; dörflich; tölpelhaft; grobschlächtig; zutäppisch-
unverschämt bijvoeglijk naamwoord
-
doof bijvoeglijk naamwoord
-
überheblich bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
zynisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
frech bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
plump bijvoeglijk naamwoord
-
klobig bijvoeglijk naamwoord
-
anmaßend bijvoeglijk naamwoord
-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
ungeniert bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
unbescheiden bijvoeglijk naamwoord
-
dörflich bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
zutäppisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist
-
dreist
ungehörig; unhöflich; plump; unmanierlich; frech; dreist; unverschämt; unanständig; ungehobelt; unpassend; unartig; flegelhaft; schamlos; ungeschliffen; indiskret; taktlos; grobschlächtig; ungesittet; unkultiviert-
ungehörig bijvoeglijk naamwoord
-
unhöflich bijvoeglijk naamwoord
-
plump bijvoeglijk naamwoord
-
unmanierlich bijvoeglijk naamwoord
-
frech bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
unverschämt bijvoeglijk naamwoord
-
unanständig bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
unpassend bijvoeglijk naamwoord
-
unartig bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
schamlos bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
indiskret bijvoeglijk naamwoord
-
taktlos bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
ungesittet bijvoeglijk naamwoord
-
unkultiviert bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist
freimütig; offen; dreist; unverschämt; keck-
freimütig bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
unverschämt bijvoeglijk naamwoord
-
keck bijvoeglijk naamwoord
-
-
dreist
arrogant; anmaßend; respektlos; überheblich; unbescheiden; dreist-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
anmaßend bijvoeglijk naamwoord
-
respektlos bijvoeglijk naamwoord
-
überheblich bijvoeglijk naamwoord
-
unbescheiden bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-