Overzicht
Duits Synoniemen: Meer gegevens...
-
direkt:
- augenblicklich; direkt; sofort; unmittelbar; geradlinig; schnurgerade; kerzengerade; sofortig; auf der Stelle; geschwind; rasch; schnell; schleunig; hastig; flink; nah genug; schier; alsbald; ungeschminkt; unverblümt; sogleich; jetzt gleich; unverzüglich; prompt; akut; klassenweise; frontal; kontemplativ; beschaulich; offen; echt; ehrlich; aufrecht; aufrichtig; geradeheraus; rundheraus; wahr; ernsthaft; fair; unverstellt
Duits
Uitgebreide synoniemen voor direkt in het Duits
direkt:
-
direkt
augenblicklich; direkt; sofort-
augenblicklich bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
sofort bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
direkt; unmittelbar; geradlinig; schnurgerade; kerzengerade-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
unmittelbar bijvoeglijk naamwoord
-
geradlinig bijvoeglijk naamwoord
-
schnurgerade bijvoeglijk naamwoord
-
kerzengerade bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
-
direkt
nah genug; sofortig; schier; alsbald; direkt; unmittelbar; auf der Stelle-
nah genug bijvoeglijk naamwoord
-
sofortig bijvoeglijk naamwoord
-
schier bijvoeglijk naamwoord
-
alsbald bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
unmittelbar bijvoeglijk naamwoord
-
auf der Stelle bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
unmittelbar; direkt; ungeschminkt; unverblümt-
unmittelbar bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschminkt bijvoeglijk naamwoord
-
unverblümt bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
sofortig; augenblicklich; unmittelbar; direkt; auf der Stelle-
sofortig bijvoeglijk naamwoord
-
augenblicklich bijvoeglijk naamwoord
-
unmittelbar bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
auf der Stelle bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
sogleich; jetzt gleich; direkt-
sogleich bijvoeglijk naamwoord
-
jetzt gleich bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
unverzüglich; sofortig; unmittelbar; direkt; auf der Stelle; prompt; augenblicklich-
unverzüglich bijvoeglijk naamwoord
-
sofortig bijvoeglijk naamwoord
-
unmittelbar bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
auf der Stelle bijvoeglijk naamwoord
-
prompt bijvoeglijk naamwoord
-
augenblicklich bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
-
direkt
klassenweise; frontal; unmittelbar; schnell; direkt; sofortig; schnurgerade; auf der Stelle-
klassenweise bijvoeglijk naamwoord
-
frontal bijvoeglijk naamwoord
-
unmittelbar bijvoeglijk naamwoord
-
schnell bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
sofortig bijvoeglijk naamwoord
-
schnurgerade bijvoeglijk naamwoord
-
auf der Stelle bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
prompt; augenblicklich; direkt-
prompt bijvoeglijk naamwoord
-
augenblicklich bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
kontemplativ; beschaulich; offen; echt; ehrlich; direkt; aufrecht; aufrichtig; geradeheraus; rundheraus-
kontemplativ bijvoeglijk naamwoord
-
beschaulich bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
echt bijvoeglijk naamwoord
-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
aufrecht bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
rundheraus bijvoeglijk naamwoord
-
-
direkt
ehrlich; aufrecht; schnurgerade; wahr; offen; ernsthaft; direkt; fair; aufrichtig; geradeheraus; rundheraus; unverstellt-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
aufrecht bijvoeglijk naamwoord
-
schnurgerade bijvoeglijk naamwoord
-
wahr bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
ernsthaft bijvoeglijk naamwoord
-
direkt bijvoeglijk naamwoord
-
fair bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
rundheraus bijvoeglijk naamwoord
-
unverstellt bijvoeglijk naamwoord
-